‘Toonkunst’ [Zweers, Aan de Schoonheid en Bruckners Te Deum en Negende symphonie]
Het lijkt een beetje gek, dat pl.m. 400 zangers, begeleid door pl.m. 80 instrumentalisten, uit alle kracht staan te roepen ‘Schoonheid, kom nog niet!’ en dit bij herhaling volhouden. De ‘Schoonheid’ is een abstract en zeer wisselvallig wezen, dat op elk deel van den aardbol wordt gedacht in andere gedaanten. Bezit dit wezen Macht, dan zal 't er zich weinig aan storen of wij het fortissimo verzoeken ‘nog niet’ te komen. Bezit dit wezen géén Macht, dan kan 't ons, ten eerste, weinig baat of kwaad brengen, en behoeven wij 't, ten tweede, niet zoo nadrukkelijk luid af te weren! Is het verder een uitnemend wezen, dan moest het bij de wet verboden zijn om zoo met volle borst te zingen ‘Kom nog niet!’ Is het géén uitnemend wezen, dan behoort de dichter het niet te omschrijven met zooveel verheven aantrekkelijkheden.
Dit zijn geen sofismen. Dit zijn redelijke bezwaren. Dr. P.C. Boutens, de dichter van die negatieve ode ‘Aan de Schoonheid’, schreef deze strofen in zijne individualistische afzondering, méér bezorgd om een juiste woordenkeus, een gelukkigen klank-val dan om de strekking zijner verzen. Het was natuurlijk niet zijne bedoeling met twee-en-vijftig regels sommige Schoonheden van de Ermitage, 't Louvre, 't British Museum, sommige drama's van Aeschylus en Shakespeare, en of sommige bouwwonderen, of beelden of wat dan ook als ‘schoon’ geldt, ongedaan te maken. Hij wilde op zekeren dag en op zeker uur alleen in den schoonst mogelijken vorm de ‘Schoonheid’ vragen ‘nog niet’ te komen.
De cardinale fout van Zweers' laatste cantate is, dat hij den momentanen inval en de ietwat dilettantische gril van Boutens voor bitteren ernst nam. Aldus accentueerde hij nog heviger de reeds onaannemelijke contradictio in terminis van eene Schoonheid, welke in den schoonst mogelijken vorm verzocht wordt ‘nog niet’ te komen. Hij hinkt op twee gedachten. Zweers mocht, volgens den tekst, niet willen, dat Zij komt. Maar de muziek zegt voortdurend dat hij zeer gaarne zou zien, dat Zij kwam. En dat Zij gekomen zou zijn, wanneer hij maar gekund had. Boutens, als dichter, bekommerde zich luttel om zijn betoog en Zweers, als musicus, zou zich geen oogenblik bezwaard hebben gevoeld om in tegenspraak te raken met zijn tekst. Hij zou er niet eens aan gedacht hebben, dat dit kon.
Het idee dus is tè negatief om in muziek verwezenlijkt te worden. Het idee is ook te weinig serieus om er den geest van een componist weken en maanden mee te bezetten. Alleen reeds de overweging, dat geen sterveling ter wereld kàn of kòn zeggen wie of wat ‘Schoonheid is, had den musicus moeten afschrikken. En het idee is ook te schraal, te beperkt, te ondoordacht om er vijfhonderd vertolkers en duizend hoorders een zekeren tijd mede te onderhouden. Het poovere idee is de aandacht, de inspanning, de kosten in de verste verte niet waard.
De andere fout van Zweers' laatste cantate ligt weer in zijne persoonlijke geaardheid. Hij is 'n auteur met een zeer bescheiden stijl en zeer bescheiden psyche. Toen hij, dertig jaar geleden, zijne intrede maakte in de Hollandsche Muziek, was deze Hollandsche Muziek zóó arm en zóó berooid, dat Zweers' verschijning een wonder geleek. Van een ruimer, internationaler standpunt beschouwd was het een wonder in duodecimo-formaat en men heeft dit nooit duidelijk en formeel aan Zweers gezegd. De intonatie van zijn ‘Ode’ wijst op geen enkel accent, dat men gewoonlijk associeert met het idee ‘ode’ of met het idee ‘Schoonheid’. De intonatie is vlak, burgerlijk en liedertafelachtig. Waar hij over de schreef tracht te gaan van conventioneele, gemakkelijke verbeeldingen en fantomen wil schilderen met een celesta of xylofoon, tast hij grovelijk mis en is zijne verklanking zelfs uit een vak-oogpunt zwak en onzeker.
De vertolking door het koor, door het solo-quartet, door het orchest was gaaf, levendig en gevoelig. Zweers werd toegejuicht van af het podium en mocht zich verheugen in het overmatig beschermend applaus van Mengelberg.
Te half negen begon de pauze na eene vluchtige twintig minuten muziek. Toen kwam de negende symphonie van Bruckner. Zij liet zich aan het verzoek van Boutens-Zweers niets gelegen liggen en was dikwijls overweldigend schoon. Op deze Negende volgde Bruckners Te Deum.
Er valt over beide werken meer te schrijven dan op dit late uur nog doenlijk is. En over 't beheer van het Toonkunst-koor, dat deze uitvoering gaf voor een trieste hoeveelheid leege stoelen en zichtbaar terrein verliest, zijn te dringende opmerkingen te maken om in 't voorbijgaan behandeld te worden.
Wij komen Maandag op dit concert terug.