Marie Landré en Henriëtte Ruinen-Dubois [Vioolsonate van Silvio Lazzari]
Er zijn heel sterke stukken in de viool-sonate van Silvio Lazzari. En ik zou haar willen hooren van een sterken herschepper, die zich, en ons allen, kan doen verloren gaan, in 't rosse, draftige, stil-kreunende geluid, de avontuurlijke donkerten der g, in de huiveringen, de beklemmende zuchten der mildere, weekere d, in de vele heimelijkheden, de aarzelende half-tinten der a, welke de meeste violisten zelf niet kennen en veel te weinig gebruiken, in het alles-doordringende jubelen en zingen der e-snaar.
Lazzari's sonate is dan waarschijnlijk wel een zeer machtig werk. En als een kunstenaar zich uit-speelt op het eene groote thema, dat door alle drie de deelen trekt met zijne orchestrale extase en er veelvoudig leven, veel-voudig mysterie van verrukking in werpt, dan blijkt misschien de altijd weer-keerende apotheose van dit thema ook onbewust organisch gegroeid en zonder bijgedachten opgebouwd. Het kan echter ook als proef op de som bedoeld zijn van wat de stellige, dogmatische Vincent d'Indy doceerde: ‘Heb één groot motief naast vele kleinere.’
In het Walhalla der Godenschemerende negentiende eeuw troont Richard Wagner als Wotan en rondom hem reien de talrijke dappere helden. Bij hen is Silvio Lazzari. De ondertoon zijner viool-sonate klinkt nog op uit Tristan, den gehallucineerden, daglicht-schuwen Tristan. Men zou het overneerschende accent kunnen vatten in dit beeld: Isolde, die met haar halsdoek wuift naar Tristan, naar het Onbereikbare, dat geen van beiden grijpen zal. Hunne harten jagen naar het geluk, dat zij zien en omvangen willen, en zij juichen een groote vreugde alsof zij haar bezitten, maar achter elk woord, elke stembuiging, elk gebaar zwerft een waan, een wanhoop, een onrust, een on-vrede. Ik geloof, dat zoo de centrale klank zou moeten zijn van Lazzari's driedeelig werk, dat streeft naar menigvuldige vervoeringen, die men ondergaat, doch waaraan men niet gelooven kàn.
De sonate was het beste deel van dit concert, en de simpele, schuchtere violiste, mevr. Henriëtte Ruinen-Dubois, met de pianiste Marie Landré, beiden muzikaal, degelijk onderlegd en ook wel gevoelig, maar wat eenvormig en dikwijls weifelend, deden goed werk met Lazzari op haar programma te plaatsen.