Nederlandsche Opera: Faust (Stadsschouwburg)
Een Faust, die ons tien jaar terug-zette. Een Faust, die speelde bij een opera zonder Tehuis, zonder directeur, zonder uitzichten op een tweede seizoen, zonder regisseur, zonder costumier, zonder licht-inspecteur, zonder koren, zonder kapwerk, zonder dirigent, zonder kassa.
Een Faust van tien jaar geleden, die al verveelde bij de loom en traag gespeelde ouverture, die al rammelde en ontstemde bij de kelderachtige ruimte van het eerste tafereel. In een onmetelijke verwulf zat Faust natuurlijk links aan het tafeltje van één vierkanten meter en rechts stond het bekende distilleer-kolfje. Mefistofeles kwam natuurlijk rood op in rooden fonkelschijn, en deed, en bleef doen, als een joviale, kurige lansknecht, die van een mopje houdt. De transparant was van zakken-linnen. In den beker, waaruit de Jeugd gedronken werd, brandde het conventioneele, duivelsche vlammetje, dat bijna uitwaaide. Het Paasch-koor achter de schermen hortte en stootte tegen het orkest in den bak. De muziek drensde.
Het tweede tafereel werd ridicuul. De krijgsmannen in hun pakjes met wit-en-roode, zwart-en-roode streepen, wit-en-rood, zwart-en-rood over elkaar, onder elkaar, door elkaar, met kousen in alle couleuren, met hoeden als zotskappen, leken meer narren en clowns dan soldaten. Faust kwam terug, veranderd in een pruik en een mantel, Siebel was even hermaphroditisch aangetogen als gedurende de beste dagen der Schmiere.
En in het derde tafereel leek Margarethe's huisje weer een duiventil, en de tuin een bruilofts-taart, en het spinnewiel draaide weer onwillig naar beide kanten, en Mefisto bezwoor de jonge maagd met half-watt-lampjes in het rozen-perk, en 't werd op eens stik-donker en toen op eens volle-maan. De muziek drensde.
De Kerk-scene is buiten de kerk gespeeld en de roode, joviale Mefistofeles met zijn helschen fonkelschijn stond en dreigde en wroette midden op straat in het arme hart der heldin, die tegen het kerk-portaal flauw viel en het doek moest sluiten om haar te laten opstaan. Toen kwamen de rood-en-witte, rood-en-zwarte soldaten aan marcheeren langs hetzelfde decor en zongen afschuwelijk slecht. Twee voorop droegen een reusachtig blikken zwaard. Een stoet was er niet. Er waren piekeniers, een groote gilden-trom en men deed een beetje alsof. De muziek bleef druilen en drensen.
Het werd vervelend, aarts-vervelend. De Mefistofeles, die van grapjes hield, en de joviale, wankel-beenende lansknecht bleef, zong zijn serenade. Valentijn liet zich humoristischer dan men gewend was dood-steken en dood-vallen. Margaretha kwam op van rechts terwijl zij geacht werd te sluimeren in het huisje links, waar Mefisto zijne serenade tokkelde. Doch de regisseur was onuitputtelijk in verrassingen: terwijl de menigte, uitgedoscht als tijdens den Wals, zich om den stervenden Valentijn schaarde, ging eensklaps het witte voetlicht op. Er werden n.l. vier (brandende) flambouwen en één (brandende) lantaarn aangedragen in den zwarten nacht!
Zoo is alles verklungeld en men wachtte enkel nog op het ballet. Het spreekt van zelf, dat 't Bloksberg-decor een vriendschappelijk bergwoud voorstelde en dat Faust met Mefistofeles toe-schouwden alsof 't langs hun koude kleeren ging. Wat de bedoeling niet is. En Lili Green met Margareta Walker, die in haar ensemble van drie maal drie Gratiën reeds een verademing waren bij den grooten Wals, dansten op eene muziek, die steeds maar drensde. Zij dansten bekoorlijk voor het oog en marmer-koel doch men begreep niet wat het beduiden moest. Het haalde niet bij de fantasie van Dankmeyer. Het was misschien voornamer, doch onbelangrijker.
Ik heb de slot-scene niet afgewacht en laat den heelen Faust, die geen oogenblik boven de middelmatigheid reikte en nergens aan de redelijkste eischen voldeed in de anonymiteit. Het zou moeilijk uit te spreken zijn, wien de ergste schuld treft voor 't kwaad, den regisseur, den directeur of den dirigent. Maar onze Stadsschouwburg moest gevrijwaard blijven voor zulke flaters van provincialisme. Bij de verdeeling der avonden voor het volgend seizoen behoort hier dezelfde eisch gesteld te worden, welken de Haagsche Schouwburg-commissie stelde aan Cor van der Lugt Melsert, ‘dat hij aan zijn gezelschap zal verbinden een artistieke kracht, zooals de heer Frits Lensvelt verbonden is aan het gezelschap van dr. Royaards’ gelijk ons Avondblad meldde.
Wij mogen niet voortgaan ons met zulke burleske opera-vertooningen belachelijk te maken.