Walther Kerschbaumer [Bach-Busoni, Chopin, Hynais en Liszt]
Voor alle mogelijke en onmogelijke dingen heeft de muziek dienst gedaan. Men heide er palen mee in den grond, men liet er beren en paarden op dansen, en Cyprianus, een lang overleden bisschop van Carthago, zegt in een zijner geschriften, dat bij sommige christengemeenten het gebruik bestond om ieder geloovige bij het vieren der agapen (dit waren liefdemalen voor de afgestorvenen) een psalm te laten zingen, waarmee hij bewijzen moest de matigheid voldoende betracht te hebben. Want de mensch is altijd onvolmaakt geweest in het goede en bij de agapen kwam wel eens onmatigheid voor. Ik deel dit mede op gezag van Eduard Schelle, die het vermeldt in zijn zeldzaam boekje, vol van wetenswaardigheden, dat getiteld is ‘Die päpstliche Sängerschule in Rom genannt die Sixtinische Kapelle’. De geschriften van Cyprianus heb ik natuurlijk niet gelezen.
Vroeger zong men ook wel een lied voor het stelpen van een bloedende wonde, voor de gemakkelijke geboorte van een kind, voor het bezweren der dooden, voor het verwekken van regen, om van een melancholie verlost te worden of tegen de verveling, en nog om veel andere redenen. Zelfs om de buren te hinderen. Doch onder al die redenen vind ik er geene, waarmee men het concert zou kunnen verklaren van den heer Walther Kerschbaumer.
Hij begon met de d-moll toccata van Bach-Busoni en ging voort met de Apassionata van Beethoven en vervolgde met de g-moll-ballade plus een paar etudes van Chopin en speelde verder met een paar nulligheidjes van zekeren Hynais en sloot met een pot-pourri van Liszt op de Stomme van Portici. En er waren 18 hoorders, die geen teeken van leven gaven, onder wie minstens vier critici. En er bewoog niets in den witten Concertgebouw-foyer dan een late mug, de verwijtende klok en de automatische handen van den pianist. Het heele repertoire werd afgedreund als een hinderlijke les: de Apassionata in dezelfde toonloosheid als de Stomme van Portici, Hynais met dezelfde sloomheid als Chopin en Bach. Geen vleugje gevoel, geen zier opgewektheid, geen greintje enthousiasme. De geweldige piano stond daar als zwarte catafalk met de lijken der diverse componisten.
O, de critici! In de laatste veertien dagen van November hoorde ik dertien concerten, waarvan het meerendeel voor onbewoonde stoelen. De solist van een dier concerten droeg de ontzaglijke titels ‘een grootmeester der cello’; ‘een nieuwe komeet’; ‘een door God begenadigde genius’, welke critische ontboezemingen gedurende een week te kijk hingen op de affiches. En de zaal was op den concertavond ongeveer leeg. Wanneer zullen al die schrijvers in vergrootende en overtreffende trappen, welke niemand gelooft, zich van hunne verantwoordelijkheid bewust worden?
De heer Kerschbaumer is voornemens om op Woensdag 3 December wederom te concerteeren. Dit schijnt mij voorbarig. Men kan hem op 't oogenblik geen andere aanbeveling geven dan voor een fabrikant van electrische piano's, die achter schermen bewijzen wil, dat zijne machinale uitvindingen evenveel ziel reproduceeren als menschen.
Het was een treurig avondje.