Dickenson - Walen [Reger, Vioolsonate op. 139 en de sonate van Pierné, twee Adagio's van Bach]
Max Reger, zegt zijn leeraar Riemann, heeft zich laten meesleepen door stroomingen, tegenover welke de hedendaagsche critiek alle houding verloren heeft, en geeft met voorbedachten rade eene zulke opeenhooping van de laatste harmonische waaghalzerijen en moderatorische willekeurigheden, dat den hoorder het mede-leven onmogelijk gemaakt wordt.
Ik begrijp dit niet. Sinds ik me toeleg op de muziek is de naam Reger mij voorgehouden als eene sfinx in noten en sinds ik de eerste muziek van Reger zag, zocht ik naar zijn raadsel. Ik vond dit raadsel nooit, omdat hij 't me nooit opgaf. Ik had reeds in de lagere klasse der theorie het spelletje geleerd van de tonale functies en de gebruiksaanwijzing van de drie bestanddeelen Tonica, Dominant, Subdominant, en hunne onderlinge varianten. Zooals men eene chemische formule heeft voor water, zoo heeft men eene chemische formule voor Muziek, die luidt: T.S.D. Het is bijna een tooverspreuk en wil zooveel zeggen als: muziek in acht lessen. Wanneer men niet totaal ontbloot is van een beetje rythmisch gevoel en wat melodischen aanleg kan men met behulp der Kabbalistische T.S.D. muziek maken in elke hoeveelheid. Aan hoeveelheden ontbreekt het de tegenwoordige muziek dan ook niet.
De een gebruikt den passe-partout met een simpel gemoed, de ander met veel slagen om den arm; de een met een argeloos, ledig hoofd, de ander met een geteisterd brein; de een is sober met de varianten, de ander verslingerd op verwikkelingen; de een gedraagt zich spaarzaam met uitwijkingen, de ander is onuitputtelijk in kronkels van mollen en kruizen. Maar geen van beiden raken zij los van hun schema T.S.D.
Reger heeft den passe-partout aangewend met een getourmenteerd hart, met cerebrale complicaties en veel geheimzinnigheid. Met een opeenstapeling van verborgenheden, alsof hij de formule van zich af wou schudden, alsof hij zich bevrijden wilde van haar doem. Doch steeds hoort men T.S.D. En daar volgens de theoretische begrippen, welke aan het schema vastzitten, de melodie voortkomt uit de harmonie, kan de melodiek van Reger niet zulke zonderlinge draaien nemen of men weet onherroepelijk, welke de volgende noot zal zijn. Dit is de fataliteit van Reger en van alle slechte auteurs: de componist blijft den hoorder altijd een seconde achter.
Zoo vond ik bij Reger nooit een Raadsel en hoe meer ik zocht, hoe meer hij mij teleurstelde. Hij heeft nog andere fouten: fouten van dialectiek, fouten van perioden-groepeering, fouten van onsamenhangendheid, fouten van innerlijke onzekerheid, nog vele andere, maar dit is de zwaarste: de fictie van niet-aanwezige mysteries.
De desillusie was zoo fel als ooit bij de vioolsonate, welke Mary Dickenson-Auner en Marie Janette Walen met veel ijver en veel vaardigheid introduceerden uit zijn rustelooze, overwerkte laatste periode (op. 139). Men kon er de ooren en het intellect op scherpen, meer niet. Het stuk is van een verbijsterende leegte. En als er niet twee adagio's van Bach waren geweest (wier zingende lijnen zuiverder geteekend hadden mogen worden) zou dit een concert geweest zijn zonder muziek. Want de sonate van Gabriel Pierné klinkt even vluchtig als vlot en niets van al het voorbijgaande is hier gegrepen in klanken, die duren.