De Bohemers [Strijkkwartetten van Beethoven, Ravel en Röntgen]
De nabuurschap van Ravel deed Röntgen geen kwaad. Psychisch is Ravel nooit zwaar geladen en zijn kwartet, dat al van 1903 dateert, wint onrustbarend aan overzichtelijkheid en soberte. De passages, die vroeger ooren en oogen doortintelden van vreemdheid werden nu maten en het lijkt alsof de tijd spoedig zal komen, dat deze muziek voorbijgaat zonder wonder, zonder geheimenissen. Zij heeft iets in zich van een stil-leven, voornamelijk wanneer men ze precieus speelt als achter glas, gelijk de Bohemers. In de weeke licht-vallen van die vertolking was zij niets dan gracelijke teerheid, en glimlach. Zoo bros en voorzichtig zij op de snaren werd aangestreken, zoo van-zelf-sprekend en on-modern kwam zij op ons toe.
Röntgen had dus een mooie kans en zijn nieuwe strijkkwartet zette inderdaad gelukkig in met de zangerige gedragenheid, de lyrische, volle warmte van een ‘Lento e Sostenuto’, die een inniger, oprechter en bewogener Röntgen bracht dan hij zich globaal geeft. Doch het Presto leggiero is als Scherzo eene banale mislukking. Het gesourdineerde en gefugeerde Allegretto verloopt in eentonigheden. De finale sukkelt aan Röntgens oude kwaal: het boerenliedje. Het zou de moeite waard zijn van den theoreticus Röntgen te vernemen, hoe de combinatie van het hoofdthema uit den ‘Lento’ met het boerenliedje kan toegelicht en verdedigd worden. Het is een der barokste ideeën, welke in Röntgens hoofd zijn opgeschoten en hij beleefde er geen pleizier van. Het boerenliedje werd bij elk da capo nuchterder, het lento-thema bij iedere reprise Wagneriaanscher en alles eindigde met een onverholen verveling.
Het leek mij toe, dat ‘De Bohemers’ dezen avond niet beschikten over al de hulpbronnen van hun kunst en kunstenaarsschap. Want Beethovens 14de kwartet (cis-klein) kan niet alleen gewijder, sereener en heiliger geïntoneerd worden, men kan het ook rijker fantaseeren in de details, men kan de vele wisselingen van expressie gevoeliger, subtieler, diepzinniger moduleeren, men kan het eeuwigheids-aspect, waaronder deze matelooze muziek met de simpelste, meest alledaagsche middelen is gegroeid, dichter benaderen. Beethovens laatste kwartetten zijn geschreven op de hoogste toppen van den berg der zaligsprekingen en geen componist, noch voor noch na Beethoven, drong ooit verder door in de grondeloosheid van het andere leven. Zulke geheven stemming ontbrak vanaf den aanvang en er rezen mij geen andere herinneringen dan van het goddelijke Capet-kwartet, dat deze ingevingen van grootsten Beethoven, die het minst bekend, het minst beschreven is, ongeëvenaard wist te sublimeeren en onuitwischbaar in de ziel kon leggen. Het verschil? Capet en de zijnen vertolkten deze muiek intuïtief, schouwend, met de beweeglijkheid, de gevoeligheid van bloem-blad; alsof zij ze ondergingen. De Bohemers speelden ze, alsof zij ze schitterend gestudeerd hadden.