Historische Cyclus V [Beethovens Derde pianoconcert en Eerste en Derde symphonie]
Een jong, ultra-modern auteur, Josef Hauer, uit de school van Arnold Schönberg, werd onlangs door een filister van een der Duitsche muziek-bladen (doctor natuurlijk) belachelijk gemaakt, omdat hij bij sommige passages eener symphonie de keuze der instrumenten overlaat aan den dirigent. Deze methode, toegepast o.a. door Lully, Händel, Gluck en alle aarts-beroemde, aarts-classieke auteurs, die componeerden met een becijferden bas, dus ook door den onkreukbaren Bach, deze met zooveel gezag omhulde methode heet tegenwoordig dom, brutaal, dilettanterig.
Er is een tijd geweest, dat er geen notenschrift bestond en men zich behielp met onontraadselbare teekens, neumen genaamd, welke ieder naar willekeur en believen in de hedendaagsche notering overdraagt. (Voor fantastische varianten op een ‘vertaalden’ tekst moet men bij de muziek-archeologen zijn.) Het dirigeeren heette toen ‘cheironomie’, d.i. leiding door handgebaar. Hoogte, laagte, rythme en klanksterkte der melodie werden plastisch gemimeerd in de lucht. Men beweert dit tenminste. Want wij houden de ‘neumen’ uit den tijd van Karel den Groote voor méér dan onwetenschappelijk dilettanterig, vaag en onleesbaar. En wij zijn natuurlijk trotsch op onze positieve notenbalken, op onze mathematisch afgewogen noten, op onze rhythmen en geluids-verhoudingen, die volgens vaste coden en wetten worden opgeschreven en vertolkt.
Geloof het niet, lezer. Ons notenschrift is precies even deugdelijk en even gebrekkig als de ‘neumen’ der middeleeuwen, als de letter-figuren der Grieken, en als het notenschrift der volkeren, die geen notenschrift bezitten, voor wie muziek niets is dan geheugen, herinnering, overlevering, welke gaan van vader op zoon.
Wanneer onze achtenswaardige notenbalk met zijne complicaties van heele, halve, kwarten, punten, dubbele punten, vlaggetjes, streepen en lijnen, méér was dan vergankelijke schijn en schim en ijdelheid der ijdelheden, dan zou het niet gebeuren, dat Dirk Schäfer eene bladzijde van Chopin speelt als een droom-avontuur in de Tuinen van Armida en dat Leonid Kreutzer dezelfde bladzijde van Chopin speelt met grof makerende handen en klank zonder hart. Dan zou het niet gebeuren, dat Wanda Landowska elke noot van een Beethoven-concert tinkelt met de vroolijke helderheid van Chineesche klokjes, dat Leonid Kreutzer hetzelfde concert afbeukt en afhamert met klauwende grepen, logge, harde, stompe, gevoellooze toetsen. De een weeft wazige, lucht-open feeërieke muziek, de ander dreunt en davert cyclopische klank-formaties uit dezelfde noten, gedrukt bij dezelfde uitgevers, naar dezelfde manuscripten. Wat is dan waarheid? Beiden meenen 't aan 't rechte eind te hebben. Beiden spelen wat er staat. Beiden krijgen 't zelfde quantum applaus. Is het niet overbodig om daarover nog eene meening te formuleeren? Is 't niet volmaakt nutteloos bij zulke verschillen partij te kiezen?
De aarts-beroemde classieken, die van eene piano-partij alleen den bas noteerden en de rest overlieten aan het zelf-respect en de verwaandheid van een virtuoos, de ultra-moderne auteur Josef Hauer, die tot een dirigent zegt, ‘kies zelf het instrument, dat gij op deze plaats 't geschiktst vindt’ hebben allebei gelijk. Ondanks het ingewikkeldste notensysteem is muziek gril gebleven van het oogenblik, gril van de personen, die ze figureeren, defigureeren, transfigureeren in hunne hersens, hunne zenuwen, die naar omstandigheden dom, artistiek, fijn bewerkt of bekrompen zijn, terwijl de noten der componisten, waaraan sommigen zoo fanatiek hechten, steeds de eeuwige, onveranderlijke noten blijven, zwijgend en dubbelzinnig als de sfinx. Het was wel zoo oprecht wanneer wij terugkeerden tot de neumen, of ons gezamenlijk wierpen op de perfectioneering onzer muziek-noteering.
Leonid Kreutzer speelde Beethoven's derde concert in c-klein. Mengelberg dirigeerde Beethoven's Eerste en Derde symphonie. En Mengelberg sprak boekdeelen in denzelfden zin en strekking als bovenstaand betoog.