Concertgebouw-Sextet [Fluitsonate van Philippe Gaubert, toneelmuziek van Albert Roussel en Beethovens Septet]
Jaartallen in vogelvlucht:
Anno 1300, begin der georganiseerde meerstemmigheid. Vanaf de verste, legendaire tijden had men gezongen in één-stemmige, hoogstens evenwijdige melodieën. Toen werd de muziek geraakt door een levensgolf; men vond den samenklank, men vond de verstrengeling van zingende lijnen. Overal tegelijk stonden meesters op van den nieuwen stijl, - die uitgebouwd zou worden tot de meest fantastische constellaties van reien en tegenreien, - in Parijs, in Noord-Italië, in Engeland, in de Nederlanden.
Anno 1600, begin der georganiseerde harmonie, ontdekking van de onderlinge relaties der accoorden en der rythmen, beperking der algemeene, onbepaalde vrijheid en zelfbeschikkingsrecht der melodieën. De individualiteit breekt baan en de heerschende enkel-stem keert terug onder gewijzigde omstandigheden, begeleid door een sterk in persoonlijkheid gedaald aantal ondergeschikten en dienenden. Weer wordt de muziek gegrepen door een levensgelf. Overal tegelijk staan meesters op van de verjongde kunst, - die de enkel-stem, (de monodie) zal doen triomfeeren met de ongekendste varianten, - in Italië, in Frankrijk, in Duitschland, in Engeland, in de Nederlanden.
Anno 1900, uitbreiding van den samenklank in zijn wijdste mogelijkheden, vernietiging der harmonie als zoodanig, stormloop tegen de tijdens de vorige periode pas geconsolideerde hegemonie der majeur tonaliteit, terugkeer tot de oude toonsoorten, omwenteling van de begrippen over rythmiek. Alweder vlaagt een levensgolf langs de muziek en overal staan meesters op, die geboren zijn met den nog onontgonnen stijl: in Frankrijk, in Rusland, in Spanje, in Italië, in Engeland, in de Nederlanden. Wie zal ze tegenhouden, deze met regelmatige golflengten van drie eeuwen herboren wordende muziek? Niemand. Wie zal durven voorspellen, dat deze alom-tegenwoordige opbloei niet gaat regeeren over de naaste toekomst? Niemand, die de universeele gelijktijdigheid bemerkt heeft, niemand, tenzij de een of andere nakomer uit den vorigen golfslag.
Toen Cornelis Zaterdagavond Malipiero, Casella en Debussy speelde, dacht ik reeds aan deze groote historische bogen, aan deze gestadige wisselingen van het muzikale aspect, aan de vitaliteit der pas-ingezette nieuwe toonkunst, aan hare kansen, welke niemand vermoedt. Ik herdacht 't na de fluit-sonate van Philippe Gaubert, na de tooneel-muziek van Albert Roussel bij Jean-Aubry's een-acter ‘Le Marchant de sable qui passe’, de noviteiten der eerste abonnements-uitvoering van ‘Het Concertgebouw-Sextet’. Gaubert is geen krachtige, geen ontdekker in dit korte, melodische, bekoorlijke werk, maar aangeraakt door dien twintigste-eeuwschen, zoekenden toon. Roussel is een buitengewoon kunstenaar, die het accent heeft, de intonatie, welke ons heel eigen en toch heel wonderlijk toehuivert, die met eene techniek van vroegere en hedendaagsche factoren te zamen, ontroeringen en visioenen roept uit het onbetreden, onontdekte gebied.
Tot welke doordringende schoonheid een klein ensemble in staat is, toonde Roussel met zijne verfijnde orchestrale toets en het Concertgebouw-Sextet met zijne prachtig gedragen, intensieve, door en door gevoelige vertolking, onder leiding van Evert Cornelis. Het was de nuance, de nuance in al haar fascineerende veelvoud; de nuance van fluit en gedempte violen, van grijzen contrabas met donker-goud resoneerenden harp, van koele, diepe clarinet en warm-weeke hoorn, van traag vervloeiende schemerende kleuren, van gedempte en open timbres, altijd gedragen door levende, lyrische thema's. Nic. Klasen (die met Cornelis ook Gaubert's fluit-sonate speelde), Swager (clarinet), Tak (hoorn), mevr. Fischer (harp), Blazer (contrabas) en het Hongaarsche Strijkkwartet (Waldbauer c.s.), vormden het schitterende gelegenheids-ensemble dezer indrukwekkende vertolking.
Na Roussel zou ik Beethovens populaire Septet (waarop Guido Gezelle het vaag kabbelende, beweginglooze vers gemaakt heeft van ‘Er lei 'ne keer 'n bladtjen op het water’) niet meer hebben kunnen hooren, want niet ieder vermag zulke afstanden te overbruggen. Maar ik vraag wederom: Wanneer gaat het Concertgebouw-Sextet zijne tweejaarlijksche uitvoeringen verdubbelen?