4de Volksconcert - Leonid Kreutzer [Tschaikowsky's Romeo-en-Julia-fantasie, Vioolconcert en Vijfde Symphonie]
De pianist Leonid Kreutzer heeft het leiden van een orchest vrij goed geleerd, hij zal zich niet verslaan, overziet eene partituur voldoende, hij kan zich met de instrumentalisten bezig houden op een wijze die het publiek bevredigt, zijne attaques en tempo-wisselingen worden soms op 't kantje van onveilig en onduidelijk aangegeven, maar kunnen geen kwaad bij een zoo onverstoorbaar ensemble als het Concertgebouw-orchest. Gelijk verscheidene dirigenten, die niet minder gebaren maken voor de zaal, of voor zich zelf, dan voor het orchest, gaf hij dikwijls te veel aan. Men zag hem met ironie bij sommige passages van het eerste deel in Tschaikowsky's Vijfde noodeloos eene menigte achtsten uitslaan en niets bereiken dan vertroebeling der melodische contouren.
Kreutzer's gebaar varieert tusschen breed-plechtig-monumentaal (met wijd-wiekende slagen, die elk zoo-wat een meter bestrijken), hartstochtelijk-bewogen (met zachtmoedige linkervuist, tril-bevingen in den stok) en bekoorlijk-gracieus-innemend (met wiegende zwenkingen van het hoofd, gereserveerde deiningen van schouders en lichaam); dit alles is goed ingestudeerd en keert regelmatig terug.
Maar de onontkoombare Greep op de hoorders en op het orchest, ligt niet in het bereik van Leonid Kreutzer. Hij is geen krachtige, overvloedige natuur; hij is niet zeer ontvlambaar; hij is niet overtuigend; hij heeft precies zooveel autoriteit als hij in zijn positie van om een of andere reden gekozene door het Concertgebouw-beheer hebben kan; hij suggereert niemand; hij boeit niet; hij doet slechts algemeen verwachte en bekende dingen en men voelt aan honderden kleine nuances, dat hij de kunsten van Orpheus, van den Rattenvanger van Hameln, van Heer Halewijn in 't geheel niet beoefent, noch beoefenen kan. Hij is geen persoonlijkheid.
Kreutzer is ook geen dichter. En om Tschaikowsky's Romeo-en-Julia-fantasie aannemelijk te maken moet men de genade hebben van het dichterschap. Tschaikowsky koos het onderwerp bij gebrek aan beter en tegenover Shakespeare's groote geliefden is dit gebrek aan eerbied bijna heiligschennis. Er leven geen Romeo in dit stuk en geene Julia. Er is misschien tragiek in deze muziek, maar nergens Liefde. Men ontwaart een soort gewijde, galmende statigheid, die Padre Lorenzo kan zijn, of het idee, dat hij vertegenwoordigt; men ontwaart opschuddingen met gedonder van trom en bekkens in alledaagsche geweld-nuances, welke twee twistende families kunnen voorstellen, maar men bespeurt niets van de twee onsterfelijke Shakespeareaansche minnaars. Mengelberg kan de holheid, de ontoereikendheid van deze compositie verbloemen. Mengelberg kan ze bij wijlen dood en vernietiging instorten, - Kreutzer niet. Kreutzer kon ze gematigd dirigeeren.
Zoo verging het eveneens Tschaikowsky's Vijfde, welke zonder inhoud, zonder de dramatische waarde, welke haar binnen-in schragen, geëxposeerd werd. Mengelberg schept ze om tot tragedie, Kreutzer maakt er een banaal geïntoneerde, populaire symphonie van, welke men zonder veel intellect, zonder veel combinatie-vermogens kan volgen. Het viool-concert liep af met dezelfde gelijkmatigheid, met geen andere bekoring dan zijn virtuositeit. Daarvoor zorgde Schmuller. Maar hoever staan zijne opvattingen, zijn affiniteit met deze melodieën, zijn temperament beneden Bronislav Hubermann! Hubermann speelt het met slavischen drang en toover, Schmuller met de spichtigheid en de gevoeligheid van een Mendelssohn-muziekje.
Noch bij Kreutzer, noch bij Schmuller raakte men verder dan tot neutrale, zakelijke indrukken.