Nationale Opera: Fidelio (Stadsschouwburg)
Met de instrumentale inleiding van het quartet ‘Mij is zoo wonderbaar’, trof Albert van Raalte het accent, dat over de heele voorstelling besliste. Er zijn regisseurs, die bij deze passage zonne-stralen laten binnenspelen, hier echter fonkelde het onuitsprekelijke en onbeschrijfbare licht, dat de ontroering is, op uit die eenvoudige drieklanken. Bij deze stil aangonzende, tot binnenste zielsluisteren verteederde geluiden, kregen wij gemeenschap met Beethoven. Niet met den klassieken meester, niet men den Beethoven der biografieën en commentaren, maar met den mensch Beethoven, in de minuten, dat hij deze muziek componeerde; toen hij die even bevende, ingehouden klanken van zacht-verwonderde liefdesverwachting vond, terwijl hij waarschijnlijk zelf in de herinnering was aangeroerd door eene blije illusie, door een zoete hoop. Wij naderden hem alsof hij dat gisteren zong, en van toen af bleef hij aanwezig, op 't tooneel, in 't orchest, in de zaal, met zijn eigen geest, zijn eigen gedachten, met de groote, weldoende warmte van zijn onuitputtelijk hart.
Hij bleef aanwezig, ondanks alle naïeveteiten en stumperigheden van het tekstboekje, ondanks de parlando's want overal werden de sferische geslotenheid en de trillingen der muziek onmiddellijk hersteld. Hij bleef aanwezig, ondanks de sentimenteele gevangenen, van wie twee wederom reusachtige baarden droegen (o Henry Engelen!) en de rest, wat nog veel onwaarschijnlijker is, zorgvuldig geschoren was. Hij bleef, hoewel de gevangenen honderdmaal zongen, en soms zoo hard zij konden: ‘spreek zachter!’ Hij bleef, niettegenstaande de fout van den regisseur, die in het zwarte kerkerhol het souffleurs-licht liet branden. Hij bleef tijdens de ingelaschte Derde Leonore-ouverture en nooit zelfs heeft men hem zoo nabij gevoeld als gedurende dit symphonisch wonderwerk.
Men moet zulke praestatie van Albert van Raalte wel signaleeren als buitengewoon meesterlijk. Men moet hem na zulk een vertolking wel prijzen als een onzer sterkste dirigenten. Laten wij het durven, ofschoon hij jong is. Hij heeft bij deze Fidelio-uitvoering elke intonatie in zijn macht gehad, hij heeft alle nuances van gevoel in hare hoogste en directste mogelijkheid verwerkelijkt, van af de vele milde lyriek tot de vele jubelende Beethoven-extase, van af de speelsche vroolijkheid tot het zware leed. Hij gaf die schakeeringen en die gevoelens met schoonheid, met overtuiging, met hartstocht, met aangegrepenheid, zonder aarzelen, vaardig, suggestief, nergens te veel, nergens te weinig en overal rechtstreeks vanuit het eigen rythme der muziek.
Bij dezen Fidelio, Van Raalte's eerste-creatie, welke ik geheel bewonderen kan, werd de dirigent onwaardeerbaar gesecundeerd door mevr. Poolman-Meissner, in de titelrol, door Jules Moes als Florestan. Hun duet, het opgetogenste dat Beethoven schreef, was een verrukking van wild openbrekende vreugde, hun beider aria werd gezongen met een doordringende expressie en een kunst, welke alle moeilijkheden overwon. Kubbinga, een goedmoedige Rocco; Van Rhenouwen, een Pizzarro, die nog te duidelijk leek op vorige rollen, zwak stond in het parlando, maar dikwijls weer schitterend zong; Van Tulder, een zeer aannemelijke Jaquino; Jan Blok, een goede stem doch niet krachtig of imponeerend genoeg als Don Fernando om het slot-tafereel en de apotheose te vullen; Lea Fuldauer, een lieve Marcelline, maar niet heelemaal vergroeid met de muziek en te bezorgd voor de maat; een mooi klinkend koor, een volgzaam, lenig getimbreerd orchest, - deze gezamelijke factoren maakten de voorstelling tot een der gaafste en der best gestileerde, welke De Nationale Opera hier gebracht heeft.