Bijdragen aan De Telegraaf (september 1915-juli 1920)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdHistorische Cyclus I [De zeventiende eeuw]Een paar jaren geleden wist nog niemand van het bestaan der heeren Melchior Borchgrevinck, Nicolaus Gistow en Benedictus Grep. Hunne werken hadden weggeknaagd kunnen zijn door slordige of rancuneuse kakkerlakken en geen sterveling zou 't betreurd hebben. Dat het standvastige papier met de onverbleekbare inkt teruggevonden werd op een zolder of in een kelder, drie honderd jaar sedert de drukker het prentte onder de pers, dat een muziek-kenner het deugdelijke, oude papier ontdekte voor dat eene, óók niet lyrisch geneigde muis 't deed, dat hier eene Vereeniging voor Nederlandsche Muziek-geschiedenis zich onledig houdt met hèr-drukken, dat Cornelis Dopper ze arrangeert voor een hedendaagsch orchest, dat Mengelberg deze onbekende emeritus-componisten speelt voor eene menigte van pl.m. 2500 koppen, dat de heeren Borchgrevinck, Gistow en Grep met onaanzienlijke uittreksels hunner werken samengekoppeld een historischen cyclus openden, dat is een dier gecompliceerde en ondoorgrondelijke grillen zooals enkel het toeval ze heeft. Wat is het zonderlingGa naar voetnoot* verband en hoe was de wisselwerking tusschen deze omstandigheden? Welke geleerde of ziener schrijft over dergelijke aanknoopingspunten zijn standaard-boek voor de blindelings tastende menschheid? * * * Men kan niet zeggen, dat de ‘Historische Cyclus’ gelukkig en juist werd ingezet. Het is eene ingewortelde vergissing om de muziek, ‘die wij onbevangen kunnen genieten’ te dateeren vanaf omstreeks 1600, en het verwondert me, dat CurtGa naar voetnoot* Mengelberg deze dwaling nog theoretisch tracht te bevestigen in zijne toelichting tot het programma. Hij, als Rijnlander, kon betere ervaringen hebben op dit gebied, dan de Noord-Duitschers of Saksers, die de vorige eeuw de muziek-geschiedenis stempelden met hunne apocriefe en eenzijdige inzichten. Ik vermoed, dat Curt Mengelberg wel eens den antieken Te Deum hoorde intoneeren, die reeds vijftien eeuwen achter ons ligt! Of den Veni Creator, de Victimae Paschali, die twaalf eeuwen tellen. Of den Dies Irae, den Lauda Sion, die reeds zes eeuwen hunne stem verheffen! Hoorde hij niet eene mis van Palestrina? Woonde hij geen enkel concert bij der Madrigaal-Vereeniging? Hij moet weten, en kan 't controleeren, dat de overgang van den derden naar den vierden toon in het Te Deum eene modulatie is, zóó doordringend, onfeilbaar en aangrijpend, dat de muziek moest wachten tot Beethoven's Eroïca, voor dit ‘effect’ wederom eenigszins benaderd zou worden. De finale der beide deelen van Mahler's Achtste is nergens menschelijk machtiger, nergens overweldigender dan de finale van den Credo uit Palestrina's Missa Papae Marcelli. Neen, de muziek en hare ziel resideeren niet alleen in geperfectionneerde en handzame instrumenten. De muziek en hare ziel beginnen niet bij een of ander globaal geschat jaartal. Zij zijn ook niet afhankelijk van de momenteele waarde, welke wordt toegekend, onder invloed van de meest heterogene factoren, aan onderdeelen der techniek, gelijk daar zijn of waren: polyphonie, monodie, generaal-bas, basso-continuo, harmonie, instrumentatie etc. De ‘gevoelswaarden’ van een Helleensch fragment, van een middeleeuwsche hymne, worden niet bepaald en afgemeten door wat wij wisselvallig en veranderlijk verstaan onder ‘harmonie’. De gevoelswaarden der meesterwerken, oud of nieuw, zijn een der weinige absolute en eeuwige dingen van ons zichtbaar en onzichtbaar heelal. Zij zijn een der weinige dingen aan welke men houvast heeft; die men steeds herkent, steeds herkende, oogenblikkelijk, onvoorwaardelijk; die een deel vormen, en misschien het wezenlijkste van wat wij noemen onze onsterfelijkheid. * * * Het is een beetje blameerend om een historischen cyclus te openen met de drie zoo-goed-als-anonieme auteurs Borchgrevinck, Gistow, Grep. Ik weet wel, dat Willem Mengelberg ze niet kiest en ze aankijkt met ironie, ik weet wel, dat ze hem voorgesteld worden, want hij, evenmin als ik, evenmin als de vorige editie van Riemann, kent of acht de drie verstorvenen. Doch waarom laat Mengelberg zich twijfelachtigheden inspireeren? Men arrangeert een stukje van zekeren Borchgrevinck, een der honderd leerlingen van Gabrieli.Ga naar voetnoot1 Men ziet Gabrieli zelf over het hoofd, een der grootste kunstenaars van Venetië en van Europa. Curt Mengelberg schrijft een beknopte genesis der Suite, maar van de meesters der Suite, Fux, Muffat en hunne voortzetters Fasch, Fischer, hoorde men hier nog geen noot. De Duitsche Bläser-suiten van Schein, Franck, Peuerl, Petzold, Haussmann blijven liggen in het vergeet-boek der monumentale Denkmäler. Wij beweren een kijk te geven op de evolutie der muziek, maar de scheppers der symphonie Johann Stamitz en Christian Cannabich verschenen nog nooit op onze programma's. Wij negeeren de bewonderenswaardigste kunstenaars: Monteverdi, Schütz, Hasse, Purcell, Salieri, Haszler, Lulli, de Scarlatti's, Vivaldi, Geminiani. Wij spelen machinaal één werk van Corelli, een der edelste en vruchtbaarste geesten der achttiende eeuw. En wat weten wij ondertusschen van het Italiaansche concert, van zijne voorloopers en tijdgenooten? Niets, volmaakt niets. Wij doen aan ‘geschiedenis’ en laten arrangeeren voor orchest eene viool-sonate van Tartini, die n.b. 18 viool-concerten schreef, waarvan geen enkel bekend is. Van D'Astorga, den laatsten der Troubadours, kiezen we een repertoire-nummertje voor zang. Belangrijke meesters worden geïgnoreerd, maar Salvator Rosa, een schilder, die zich ook met muziek bezighield, is vertegenwoordigd. Van Caldara, die aanzienlijker dingen schreef, nemen we de eenig-bekende bloemlezing-aria. Francesco Durante, hoofdfiguur der Napolitaansche school, wordt begenadigd met een afgezongen Ariëtta! Dat alles is ‘geschiedenis’, ja, maar niet op ernstige, waardige wijze beoefende geschiedenis. * * * Waarheen trouwens was de waarheid, de wetenschappelijkheid verzeild op dit eerste concert van den ‘historischen cyclus’? Waar was de authenticiteit, de echtheid? De heeren Borchgrevinck, Gistow, Grep werden gespeeld in eene bewerking, die zoo-ver mogelijk afweek van de historische kleur. De componisten D'Astorga, Salvator Rosa, Caldara, Durante waren geïnstrumenteerd op eene wijze, welke zij zich nooit hadden kunnen droomen. Tartini is gearrangeerd (met smaak en kennis overigens) met bedoelingen, welke lijnrecht indruischen tegen 't solistisch karakter zijner sonate. De viool-partij, geconcipieerd om uit het ensemble te treden, vervloeit, verwazigt in het begeleidende coloriet. De oude meesters hadden fantastische, origineele orchest-groepeeringen, die onafscheidelijk zijn van de ziel hunner muziek. Zij dachten pittoresker, willekeuriger dan wij, twintigste-eeuwers, ondanks al onze gewaande phantasmagorieën van klank. Wij normaliseeren, nivelleeren onze concepties eerst naar de verhoudingen der gebruikelijke, bestaande ensembles. Of wij het recht [hebben] om de Ouden te onderwerpen aan deze standaardiseering kan serieus betwist worden. Maar in ieder geval mogen wij niet van ‘historie’ spreken, zoodra wij de standaardiseering toepassen en de Ouden dwingen te herrijzen in onze actueele verschijningsvormen. In Frankrijk en Duitschland heeft men een redelijker begrip van ‘geschiedenis’. Hier ook - wanneer 't over schilderijen of oude poortjes gaat. Ilona Durigo zong de Italiaansche soli, waarvoor een Italiaan geroepen had moeten worden. Want Durigo's dictie is te los en laks voor dezen stijl en zij kent slechts ééne gevoeligheid: de min of meer larmoyante. Zimmermann speelde Tartini en Mengelberg dirigeerde, behalve het geciteerde, Corelli's repertoire-concert, een ouverture en een Concerto grosso (met prachtige hobo- en fagot-partijen) van Händel. Een uitvoering van auteurs der achttiende eeuw verloopt nooit zonder een zekere loomheid en het applaus, dat de muziek voortdurend verstrooide, kon die loomheid niet breken. Zoo stond de eerste middag van den historischen cyclus in het teeken der Concertgebouw-bibliotheek, wat het teeken is der routine. Zouden wij alle hoop op een waarlijk-levende, steeds zoekende, steeds trachtende, steeds stijgende muziek-beoefening moeten laten varen? Neen! De historische cyclus is een compendium uit vier-en-twintig jaren van Mengelbergs dirigentschap. Zijn vijf-en-twintigste jaar zal beter zijn, een nieuwen aera en een nieuwen kunstenaar brengen. |
|