Bronislaw Huberman [Noviteiten van Wolf-Ferrari en Arensky]
De viool-sonate van Wolf-Ferrari kwam over ons als vlagen van muziek. Huberman had daar een zijner profetische buien, waarvan hij er op elk concert minstens één heeft. Hij speelde als de rhapsoden der legenden, aangegrepen, bezeten door een wervelenden geest. Hij sloeg den stok over de snaren, wild en machtig, hij rukte klanken uit de viool, zoo doordringend en ontstellend van drift of passie, dat men verbijsterd zat. Hij had tusschenpoozende oogenblikken van lyrische stilte, van week geluid, dat als een adem over de snaren ging. Hij had hoogtepunten van hymnische bewogenheid, waar het instrument zong als volle koren van melodieën. Alles lukte hem. Zijne flageoletten snerpten, schrijnden en streelden, naar hij wilde. Zijn toon, die koortsachtig, onstuimig kon worden aangezet, raakte nergens buiten de grenzen der schoonheid. Hij speelde met een phantastische ongebondenheid, en iedere noot, in hare werkelijkheid en in haar verbeelding, bleef verantwoord. Naast het zigeunerachtige, naast het geïnspireerde stond de vaardigste techniek en de grootste nauwkeurigheid. Men kan niemand citeeren onder de violisten, die zoo volmaakt kunstenaar is en zóó volmaakt technicus. Alle tweespalt op dit gebied heeft hij opgeheven.
De sonate van Wolf-Ferrari met hare dramatische accenten, hare groot en zwaar gedachte intonaties, hare stormen en hare vol-korige lyrismen heeft trouwens een vertolker noodig als Huberman, die deze voor meer dan de helft zuidelijke, vurige, felle muziek heroïesch weet te declameeren, die gaarne een verrassing lanceert, gaarne wisselt van rythme, uitdrukking, toon en kleur, die haar speelt met bravoer, met geloof, met overtuiging. Maar Huberman zou ze niet kunnen zetten in dien gloed en in die snelle wisseling van effecten zonder zijn begeleider Paul Frenkel. Er is naast Wüllner-Bos, Seroen-Cornelis geen evenwichtiger tweetal dan Huberman-Frenkel. In een werk als Wolf-Ferrari's sonate, waar de piano eene buitengewoon belangrijke zelfstandige partij heeft, weet men niet wie leidt, Huberman of Frenkel. Zij vormen eene organische eenheid. Zij hebben hetzelfde fanatisme van tempo en van rythme, dezelfde meesleependheid, dezelfde verstillingen, zonder dat een van beiden zijne persoonlijkheid loslaat. Er zijn misschien geen anderen, die zóó spelen naar de intuïtie, naar de innerlijke stem der muziek en elkaars uitwijkingen zoo veilig opvangen. Men zou van deze twee superieure kunstenaars de viool-sonate van Guillaume Lekeu eens willen hooren.
Wolf-Ferrari's werk was een noviteit. Zij loonde geen virtuozen-succes, doch zij loonde de moeite van den kunstenaar in betere bewonderingen. De andere noviteit, een concert van Arensky, concert met een wals, vlotte melodieën, en alle snorrepijperijen eener brillante techniek (voor 't eerst hoorde ik aannemelijke octaven op een viool, omdat Huberman ze absoluut zuiver speelde), deze wel bekoorlijke maar ook oppervlakkige muziek zorgde voor de ovatie. Het aangenaamste echter kwam na de pauze: de twee romances van Beethoven (àfgespeeld), ‘Albumblatt’ van Wagner-Wilhelmj en eene Mazurka van Zarzycki.
Huberman is dus overgegaan tot noviteiten. Bravo! De muziek is geen antiquariaat, de levende kunstenaars van dezen tijd bezitten óók rechten. Huberman ziet dit in. Laten wij, in harmonie met de hoorders, zorgen, dat de andere virtuozen, liederen-zangers, pianisten etc. dit eveneens inzien.
Wat zouden de componisten van honderd en tweehonderd jaar geleden gedaan hebben, als niemand ze had uitgevoerd?