Domestica [Karl Muck dirigeert Strauss' Symphonia domestica en de Jupiter van Mozart]
De ‘Symphonia Domestica’ van Richard Strauss is de huiselijke symphonie, waarin de man drie thema's, de vrouw twee thema's, het kind één thema krijgt. Voor den man beduiden die thema's activiteit, intelligentie, enthousiasme; bij de vrouw nukkigheid en gevoel; bij het kind jonge dartelheid. De man an sich van Strauss heeft geen ondeugden; de vrouw an sich van Strauss heeft geen deugden. Goed bekeken is de noteering der vrouw het omgekeerde van de noteering des mans. De vrouw legt steeds het loodje. Het kind groeit haar direct over 't hoofd. Waar de vrouw optreedt, dreigt alles onmiddellijk in 't honderd te loopen en immer wordt het zwakke wezen uitgebeeld door een min of meer kwakkel ensemble. Maar de activiteit of het enthousiasme des mans hamert, verordent, schreeuwt het huisgezin weder in zijn evenwicht. Het werk, dat begint met de openbaring des mans, eindigt met zijne apotheose. Hij is en blijft de baas, de meester en het hindert hem nergens om voor tyran door te gaan. De ‘symphonia domestica’ is dus de huiselijke symphonie van elk burgerlijk wetboek, waar nog de vrouw wordt ingeschreven als halve slavin en gehoorzame dienares. Het zal er hoofdzakelijk van afhangen in welk land, onder welk regime men geboren en getogen is, of men zulk eene familie-groepeering nog waardeeren kan. Ze is op het kantje van aarts-ouwerwetsch en hinderlijk.
Deze muzikale paraphrase op enkele huwelijks-artikelen van het wetboek duurt ongeveer drie kwartieren. Dat is onvergelijkelijk knap. Men moet Strauss zijn om zes kortademige thema's, die wel een begin, maar nooit een einde hebben, aan te lengen tot een symphonie van dien omvang en nergens te vervelen. Want die zes thema's zijn hoogstens armzalig en men mag het voor mogelijk houden om uit Mendelssohn en Schumann minder slappe afkooksels te trekken. Maar Strauss laat die erbarmelijke thema's zingen, streelen, vechten, kraaien, jubelen, zuchten, janken, weenen, droomen, grapjes maken; hij laat ze komen en gaan: hij snijdt ze in stukjes en repareert ze; hij combineert ze, isoleert ze; hij zeeft ze, zet ze in alle denkbare kleurenspectrums, in alle nuances van klank, rythme en kracht; hij doet er alles mee.
Alles - behalve ontroeren. Hij weet dit, de sceptische, vermoeide, in alle levensdesillusies doorgewinterde Strauss; hij weet, dat hij nooit verder komt, dan de onvertaalbare Rührseligkeit; hij weet, dat hij in zijn gevoeligste momenten, gelijk elke wasch-echte Duitscher, toch maar wat biedermayert, zooals hij in zijn verhevenste momenten maar wat tiroolert. De Biedermayer in de Duitsche muziek nà Beethoven is onverwoestbaar. Strauss weet ook, dat het evenmin de moeite waard is om te gelooven in de Rührseligkeit als in andere, zelfs betere dingen. Het is zijn lot. Wanneer hij telkens weer te goeder trouw probeert den ban te breken en de fundamenten bouwt voor eene emotie, welke met een beetje meer karakter en meer uithoudingsvermogen groot had kunnen worden, dan ontwaakt zijn sceptische, ontkennende en altijd sterkere demon, hij wordt baldadig, hij gaat beeldstormen in eigen huis en slaat alles tot gruizels, een paar goed-Straussiaansche Witze. Hoe jammer! Hij gelooft wèl aan het krollen van zijn kleinen Hercules, aan het ginnegappen van ooms-en-tantes in de kraamkamer! De stille vervoering, de schoone, aangrijpende gemoedsweelde van het Siegfried-Idyll b.v. laat hij gaarne schieten voor wat bedenkelijke grapjes.
De bestanddeelen dezer symphonie staan duidelijk en nuchter naast elkaar als de figuren van een poppenspel en hun doorschijnende zakelijkheid wordt nog onderstreept door onbeperkte herhalingen. Dit werk heeft geen geheimen, geen raadsels, geen afgronden, het is van de eerste tot de laatste noot positivisme-op-muziek. In dezen zin is het even gemakkelijk voor den dirigent als voor den hoorder en is het voor beiden even ondankbaar. De hoorder geeft aan enthousiasme en warmte terug wat hem aan warmte en enthousiasme geschonken wordt. Dit kon niet veel zijn. De dirigent der domestica mag zwoegen op het zoo zorgvuldig mogelijk wegwerken van de smerige timbres, groezelige colorieten, waarmee Strauss nooit zuinig is, hij mag waaghalzige kruisingen van hout en koper equilibreeren, hij mag toezien op de gewenschte proporties der verschillende orchest-groepen. Het baat hem nergens en het brengt hem nergens dank van den algemeenen hoorder. Hij put zich uit in oplettendheid, zooals de basclarinet, de fagotten zich uitputten aan moeilijke opgaven, die rechtstreeks lijken overgeschreven uit een studieboek voor fagot of basclarinet en waarvan geen noot verneembaar uit het overladen en opgekropte ensemble komt.
Het was voor dr. Karl Muck een daad van zelfverloochening, toen hij de Domestica op het programma nam van zijn tweede concert. Mengelberg is expansiever, regeert straffer en ontboezemt zich gevoeliger. Muck neemt de muziek cerebraler op en riskeert meer. Het was de eerste maal, dat wij de finale der Domestica hoorden in zulk een roekeloos, snel, opwindend tempo. Maar hij won er geen hart mee. Want veel meer dan Schumann's Kinderscènen of Papillon's onder 't vergrootglas en matigjes gemoderniseerd is de Domestica niet en huiselijkheid in de twintigste macht blijft huiselijkheid.
Muck's Jupiter-symphonie was door-en-door interessant en zou magistraal geworden zijn als het zwaar bezette immobiele strijkkwintet hem niet gedwarsboomd had in de snelle hoek-deelen. Hij was het persoonlijkst in de ijle rythmiseering van het menuet, hij was 't meest virtuoos in de prachtig wéér-lichtende clair-obscurs van van de finale. De muziek bleef echter eer boeiend dan verwarmend, zelfs tijdens de nachtelijke zachtheid van het Andante, een van Mozart's goddelijkste liefdezangen.
Dr. Muck zou misschien 't best gekarakteriseerd kunnen worden als de volmaakte gentleman-dirigent. En wij allen, getrainder en gedresseerder in de richting van sentiment en nog eens sentiment, zouden meer dan twee concerten van hem moeten hooren om ons te assimileeren aan zijn stijl. Eenmaal getraind en gedresseerd gingen wij hem wellicht ook verheffen en verafgoden, want een dirigent is altijd het grootst in zijn eigen, gewende milieu.