De Nederlandsche Cyclus (Stedelijk Museum) [Werken van Hooymeijer, E.W. Mulder en Dresden]
Tegen de muren van het museum bronst nu wingerd, de maan is weer vol geweest en uit de lucht komen alle geluiden koeler, verder en werkelijker. Een Egyptische herder met een fluit in de ondergaande zon is meer waard dan al uwe regels heeft Debussy gezegd, geloof ik, en mij is die warm-rosse wingerd meer waard geworden dan de ijdelheid der ijdelheden van den heelen Nederlandschen Cyclus, die nog altijd duurt, en waarvan wij de werken zien passeeren, zooals de koeien kijken naar een trein. O, het is treurig, onbeschrijflijk treurig. Hier maakt men muziek van alles en er is geen idee zoo overtollig of men haalt, maakt er muziek uit. Goethe moet zich vergist hebben, toen hij zei, dat persoonlijkheid het hoogste geluk was der aarde-kinderen, want nooit heeft men verschillende soorten vergenoegdheid in zoo'n groot aantal soorten van onpersoonlijken stijl zien toonzetten.
Van Hooymeijer's cello-sonate kan ik niets met genoegen en waardeering memoreeren dan het slot der rêverie. Dat zong oprecht, innig en doorvoeld. Bij heel de rest van zijn werk tobt hij met een monotone piano-begeleiding, tobt hij met de harmonieën wier moderne kleur altijd onwaarschijnlijk en geforceerd klinkt, tobt hij met de thema's, die wel zingen en goed gevonden zijn, maar in eindelooze herhalingen worden uitgemergeld. Wat Hooymeijer ‘Le Soleil’ gelieft te noemen (de finale) kan men slechts opvatten als een grap, kinderlijk, maar niet méér geoorloofd, dan een restaurant, een manufacturen-magazijn, dat men ‘De Zon’ noemt.
Uit de tweede viool-sonate van E.W. Mulder, den jongsten auteur in den cyclus, herinner ik me geen noot, die niet bedenkelijk afgezaagd werd ingezet en uitgerafeld. Er is geen hopeloozer, melancholischer gezicht dan iemand met volle overtuiging de ergste banaliteiten te zien voordragen. Wanneer deze jonge man heeft begrepen, dat hij den verkeerden weg gaat, wanneer hij zich herstelt van de desillusie, welke hem die ervaring zal berokkenen, wanneer hij zich toelegt op eene minder vooze, minder leege kunst en deze met voldoende zekerheid beheerscht, kan juist het beste gedeelte van zijn leven verstreken zijn. Laat hij zich dus haasten, laat hij onmiddellijk alles verbrandden, wat hij gisteravond aangebeden heeft.
Marix Loevensohn en Hooymeijer, Sam Swaap en Mulder speelden deze gloed-nieuwe, onbekookte en ongecontroleerde muziek. Loevensohn voerde nog de cello-sonate van Dresden uit, met het schoon weg-trillende slot, de dolende pianopartij, waar men geen weg mee weet, en de geïsoleerde, eenzaam verlangend schreiende cello, die ondanks alles, óók teleurstelde. Want met de piano-partij weet ik waarlijk geen weg.