Dr. Karl Muck [Beethoven, Egmont-ouverture en Achtste - Brahms, Vierde symphonie]
Het ging zooals het altijd gaat: Beethoven werd slecht, Brahms werd goed gedirigeerd, Beethoven was schablone, Brahms ‘leefde’ zoogenaamd. Men hoorde 't al in de Egmont-ouverture. Wat had deze muziek uitstaande met een of anderen tragischen Egmont? Niets. Dat waren noten en accoorden, onderverdeeld volgens een opgemaakt plan. Dat waren schakeeringen van luid en zacht, langzaam en snel, die elkaar in harmonische volgorde afwisselden. Dat was niet het extract, het substratum van een drama; daar was geen peripetie, geen ontknooping, daar sprak ook geen menschenhart. Dat werd gedirigeerd zonder intentie, dit goddelijke stuk, het meest opstandige, het spannendste, het revolutionnairste van alle Beethoven-stukken.
Dus geen opsnikkende melodieën in de houtblazers, geen angst-accenten nu en dan in de pauken, geen wildheid, geen opgejaagd gebaar in de felle en gepijnigde hoorn-accoorden, geen schrik-beving in de pizzicato's der contrabassen, geen jubel in de violen der finale, geen hardnekkigheid, geen ongebroken, rotsvaste kracht bij den terugkeer van het fiere, lapidaire thema, geen adem-stilte en benauwenis in de bewegenloos gerythmeerde strijkers - niets, niets, absoluut niets van alles wat deze ouverture beklemmend, geniaal en onovertreffelijk maakt. Niets, geen greintje geest, geen greintje fantasie, geen greintje levenswarme schoonheid. Niets dan academisme, classicisme en pedantisme. O, als Beethoven kon bijwonen, hoe de waarde nazaat, de waarde gastdirigent der waardste nazaten hem opvatten! Hij zou zijne werken eenvoudig terugtrekken uit den handel.
Zoo uitgedroogd verliep ook de Achtste. Niets nieuws, niets persoonlijks, geen oogenblik contact met een onvervalschten, niet-geolympiseerden Beethoven. Als orchest en dirigent onzichtbaar waren gemaakt, had niemand een Dr. Muck herkend. Het had Weingartner kunnen zijn, het had Wagenaar, Van Anrooy, Van Raalte, het had iedereen kunnen zijn. Er klonk geen tempo, geen rhythme, geen expressie op uit deze Achtste, welke men al niet honderd malen gehoord en herkauwd had.
In Brahms' Vierde kwamen geen karakter of persoonlijkheid, maar er kwam ten minste drang. En drang, enthousiasme, gevoel, extase is het minste wat men bij Brahms geeft, want daar is Brahms voor. Men heeft Brahms nog nooit slecht begrepen gezien, omdat hij altijd begrijpelijk blijft. Men hoort Brahms in een los of een vast ensemble, in mooi of vlekkerig coloriet, men hoort Brahms nooit tekort-gedaan in de psyche. Want de psyche dient hij toe in zulke geringe maat, dat zij altijd verkrijgbaar is, met een volle of met een leege maag - altijd. Materieelen weerstand valt hier nooit te overwinnen en er bestaat géén componist, die zoo geanimeerd gespeeld kan worden. Dat getuigt elke nieuwe uitvoering in kleine en in groote zalen. Het pleit echter niet voor de geestesgesteltenis van ‘meester Johannes’.
Het schijnt mij toe, dat de Amerikanen wisten wat zij deden, toen zij Dr. Karl Muck, Duitsch burger en leider van het Bostonsch orchest, interneerden als den eersten den besten particulier. Zij teekenden zijn onmisbaarheid: voor Dr. Muck een ander te Boston. De Amerikanen hadden gelijk. Dr. Karl Muck is knap, zakelijk, smaakvol, gereserveerd, maar zoo leven er nog vele anderen in de oude en nieuwe wereld der dirigenten.