Nationale Opera: Hoffmann's vertellingen (Stadsschouwburg)
Volgens het tooneel-bijgeloof ondervindt een troep nooit pleizier van ‘Hoffmann's vertellingen’. Men krijgt ruzie, men heft de zaak op, of er brandt een schouwburg af. Zoo zag men de Coöperatieve Opera in 1915 aan Hoffmann's vertellingen overlijden. Koopman, dien ik als dokter Mirakel nog steeds hypnotiseerend achter zijn oude garde zie, kon het niet bolwerken...... misschien alleen omdat hij Hoffmann's vertellingen nooit heeft aangedurfd. Want deze ‘fantastische opera’ is een kasstuk en wanneer iemand er al eens van stierf, veel meer leven er van. Het eenige wat Van Korlaar Jr. voorloopig boven het hoofd hangt, is een serie uitverkochte zalen. Er bestaat niets prettigers dan te griezelen in de maat en op muziek. Concurrentie is er niet omdat overal het griezelen werd afgeschaft, behalve in de Golem homunculus en soortgenooten.
Men was daarom niet zuinig met sensationeele détails: behalve het portret der moeder, dat opzienbarend geïllumineerd wordt, solo-zingt en mee-doet in een meesleepend terzet, kon men een karbonkel bewonderen ter grootte van een kindervuist en met de duidelijkheid van een onveilig sein (hij schitterde aan de hand van Dapertutto), terwijl van Dr. Mirakel's viool, waarmee Antonia wordt doodgespeeld, de vonken letterlijk afvlogen. Het instrument stond om zoo te zeggen in vuur en vlam. Interessant of niet? Het leek haast den tooverlantaarn van Richard Wagner.
Als Jacques Offenbach in dit posthume meesterkasstuk werkelijk een wraakgierigen geest verstopt heeft, zou ik willen, dat hij den dirigent Willem Harmans een paar onrustige nachten bezorgde. Deze dirigent doet waarschijnlijk aan analyse en synthese, misschien doet hij wel aan de theorieën van prof. Freud. Hij heeft in Offenbach's onderbewustzijn Mendelssohntjes en Bizetjes ontdekt; zelfs César Franckjes. We hoorden den Midzomernachtsdroom, hoorden Carmen, hoorden het koor der Genieters uit de Béatitudes. Men kan echter te veel muziek kennen zonder de Barcarolle, de zalige barcarolle, te kunnen dirigeeren. Wie laat die zoete, delicieus-prikkelende begeleidingsfiguur afpinken als venijnige steken-onder-water eener getemde feeks! Van den waren Offenbach, den Offenbach van het heele sensueele tweede keizerrijk, den Offenbach van zóóveel zwakke en verleidende vrouwen-harten, heeft Harmans nog geen lucht gekregen. Hij kent alleen den Offenbach der muziekgeschiedenis, die dit jaar herdacht mocht worden, omdat hij honderd jaar geleden geboren werd. Daarom denkelijk rammelden de ensembles ook zoo buitengemeen in hunne schots-en-scheeve voegen.
Als die raadselachtige Offenbach omgaat met geesten, zou ik ook willen, dat hij een nachtelijk bezoek bracht aan Rudolf van Schaik. Niet om hem te plagen, maar om hem een keel in te zetten, die geschikter is voor Hoffmann's Vertellingen. Het desillusioneert bij een fantastische opera, wanneer een tenor steeds moet worstelen met een paar hooge noten. Is er iets zoo teleurstellend als een tenor, die gedurende teedere en verliefde passages onaangename klanken uitstoot en beweert zijn dame te aanbidden? Neen. Van Schaik viel tegen. De keeren, dat hij detoneerde, miste, en de noten niet bij den kop pakte, waren niet te tellen. Hij gaf geen animeerenden Hoffmann.
Daar staat tegenover, dat de Nationale Opera een trouvaille deed met Leonard van Rhenouwen, den Lindorf, Coppelius, Dapertutto en dr. Mirakel. Van Rhenouwen heeft een bewondenswaardigen bariton en acteert met intentie. Overal waar hij niet door de waggelende ensembles gehandicapt werd, deed hij schitterende dingen en zal er in de toekomst nog meer doen. Hij hoort tot de beste aanwinsten der Nederlandsche opera-kunst in den laatsten tijd.
Ook Lea Fuldauer was als kleine, grappige Olympia eene verrassing en haar fijn-overwogen, coquette automaat, bijna volmaakt thuis in de zware coloratuur, zoo volmaakt als een vogeltje, dat men opdraait, was het groote succes van den avond. Zij was Nuri waard in Laagland en zij was Olympia weer waard in Hoffmann's Vertellingen Zij reikte ver boven het algemeene niveau.
Jac. Bijleveldt liet lachen in vier kleine rollen en kreeg een open doekje met de coupletten van Frans. Of de Giuliette het best past bij de stem van mevr. Van Raalte-Horneman geloof ik niet. Maar zij ging vooruit als actrice en boven het groote Venetiaansche tutti planeerde zij met een penetrante, stralende sopraan. De Antonia van Annie Ligthart werd geen bloed en zenuwen. Van André Span als Schlemil kan ik alleen zeggen, dat hij zich eindelijk ontpopt als bariton. De Spalenzani van Hans v.d. Winkel, de Crespel van Coen Muller, de Nicolaas van Greta de Hartogh en mevr. Zegers de Beijl als ‘stem der moeder’ konden gewaardeerd worden; ook Jan Lubbers als Luther, den eigenaar der taverne, Jos. Fransen en Jan Steinmetz als studenten.
De regie van P. Verstürme was niet meer dan dragelijk in de traditioneele lijn, maar de décor-verwisselingen gingen niet zonder hindernissen en maakten veel lawaai. De ‘wijngeesten’ en ‘biergeesten’ van Lilli Green, Margaret Walker en gezellen behoorden ook niet tot de lichtvoetige elfen. De dansen in het eerste bedrijf echter waren zeer bekoorlijk. Lilli Green en Margaret Walker schenen wèl de ballet-aanvoerdsters te zijn om een danscostuum naar de eischen en regels der Rijkscommissie voor Dramatische Kunst te ontwerpen en toch danseres te blijven.