Urlus
Men vierde het vijf en twintigjarig feest van Jac. Urlus. Waarom dat juist dit jaar en dezen dag gebeurde was niet gezegd en niemand wist het waarschijnlijk. Maar men had hem geaccepteerd als attractie en misschien wel als Deus ex machina (het is géén toespeling op Smulders' machine-fabrieken te Utrecht, waar Urlus in zijn jeugd werkte en waar men nog zijn aambeeld bewaart!) om het seizoen in naam van dezen werktuigelijken god blijde gestemd te openen. Het wilde echter niet vlotten met de blijde stemming, ondanks de opgepropte, in alle hoeken overvolle zaal, ondanks eene menigte van heugelijke kransen en bloemen, ondanks de populaire nummers van het repertoire. He vlotte ook niet bij de particuliere huldiging in den foyer, na afloop van het concert. Iedereen scheen te denken, dat hij het morgen wel in de krant zou lezen en zoo was er behalve Urlus, zijn oude patroon Smulders en burgemeester Tellegen, bijna niemand dan de betrokken beroemde mannen Mengelberg, Freyer, Van Rees, Dopper, Schmuller, Boissevain, G.H. de Marez Oyens, Dr. Curt Rudolf Mengelberg en enkele andere zaligen van den Parnassus der Van Baerlestraat.
Een schilderij van Bobeldijk, den jubilaris voorstellende en de glorie van Noordwijk, stond te midden der bloemen klaar om te worden aangeboden. Dit ging niet zonder eene toespraak en de toespraak ging niet zonder indiscreties. Zoo vertelde de heer H.J. de Marez Oyens, dat het geld om den schilder te bekostigen niet maar zonder moeite was bijeengebracht en dat de heer Samuel Bottenheim ‘door iedereen na te loopen en aan zijn jas te trekken’ (waarbij Mengelberg en iedereen lachte in de beteekenis van: ‘ja-ja, zoo is-ie, zoo doet-ie, hangt altijd aan je jas’) zich bij de inzameling bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt. Dat was weer echt in den stijl der N.V. Het Concertgebouw, dat was weer een staaltje van de goede kunstbeschermerij.
Mengelberg, voorzitter van het comité, die al lang de middelpuntzoekende kracht voorstelde, sprak ook, geestig en charmant, zooals hij altijd is. Hij begon met te zeggen, dat hij niet wat hij noemde 100% was, (dat waren we vanavond geen van allen), hij herdacht de eerste schreden van Urlus, en sloot met een ‘hoog’ op den wijd-beroemden tenor. Men riep driemaal ‘hoog’. Dit was geen germanisme, maar een grapje op de hooge c. - Dat wist echter niemand. En Urlus antwoordde. - Hij zei, dat hij alles bereikt had wat een tenor bereiken kon (behalve een plaatsje in de laatste editie van Riemann's Lexicon, docht me), hij had bereikt zonder schipperen, en hij dankte Mengelberg, die hem van af 't begin had bijgestaan met de autoriteit van zijn persoon en zijne kennis. Toen werd het toestel gereed gemaakt en wie wilde kon zich laten fotografeeren, in den kring der zaligen van onzen Parnassus.
Zou ik Urlus op dezen dag verwijten, dat hij wel reeds grootvader is (volgens het programma-boekje), maar nog niet geheel weet wat een ernstig kunstenaar voegt, zelfs als hij jubileert? Want is het geen transpositie, welke op een heiligschennis lijkt, om Beethoven's Florestan-aria, die speelt in het donker kerker-hol en een desolaat hart vertolkt, voor te dragen in rok en witte das? Het was in elk geval te véél gevergd van zijn uitbeeldingsvermogen en van zijn suggestieve macht. De finale vergde zelfs te veel van zijn stem. Zal ik hem op dezen dag verwijten, dat hij weer de Grals-erzählung gerukt had uit het lichaam van Lohengrin, gelijk de eerste de beste tenor doet op een mannekoor-feestavond? Moet men hèm nog leeren, dat deze Grals-erzählung en het Preislied der Meistersinger en de Florestan-aria meer dan negen-tiende verliezen van hare wijding en hare betoovering, als men ze zoo buiten het drama tot bravour-stuk maakt ter wille van een persoonlijk succes? Neen. Hij is vastgeroest in de misbruiken van het podium, dat muziek en schoonheid te dikwijls vijandig is. Maar Urlus moet niet denken, dat hij als kunstenaar alles bereikte wat hij bereiken kon, zoolang hij niet geleerd heeft den uitvoerder ondergeschikt te achten aan het uitgevoerde kunstwerk.
Behalve het jubilé was er ook nog muziek bij dit concert. Ik wil daar in het avondblad op terugkomen.