De Nederlandsche Cyclus (Stedelijk Museum) [G.H.G. von Brucken Fock en Willem Pijper]
De viool-sonate van G.H.G. von Brucken Fock duurde nog geen dertig maten, toen men ze reeds mocht beschouwen als een verloren en overbodig werk. Na het aardig gevonden en charmante hoofd-thema na twee of drie gevoelige, eenvoudige, ouderwetsche cantilenes komen er niets meer dan stokpaardjes. Het zijn de in hoofdstukken of paragraphen opgezette stokpaardjes van ieder leerboek en ze doen alsof ze prettig gestemd zijn en een mooi gangetje gaan. Ze hinderen niet met hun air van opgewektheid en hunne nagebootste grimassen. Ze zijn lief en goedig, omdat de heer Von Brucken Fock lief en goedig is. Waren zij het brein van Röntgen Senior gepasseerd dan zouden ze pedant, geleerd, pathetisch en hartsvurig gedaan hebben. Nu acteerden ze naief, simpel, dikwijls glimlach-wekkend, soms geriskeerd vervelend. Persoonlijkheid, die van een andere soort is dan de dagelijksche goede of bedenkelijke eigenschappen van den manager kan op stokpaardjes niet overgebracht worden. Hun gebrek is dat ze geen geheimen bezitten en dat iedereen er mee kan omgaan. Wat is Von Brucken Fock verschillend en zich ongelijk! Wat heeft hij weinig zelf-critiek! Hij moest, als Anton Brucker, een intellectueelen en strengen curator nemen om op zijn werk toe te zien. Dan zou deze viool-sonate van 1907 in de lâ gebleven zijn.
Maar onze componisten hebben altijd onverwachte kronkels in hunne mentaliteit en men durft nooit zeggen, dat men hen begrijpt. Want wat noodzaakte Willem Pijper om de uitvoering zijner vier liederen toe te vertrouwen aan mej. Sienna Masthoff, die niet zingen kan, het Fransch afschuwelijk uitspreekt en de teksten niet begrijpt? Als hij er op gesteld was geweest om zijne Fêtes Galantes radicaal verknoeid te zien, had hij geen geschikter vertolkster kunnen vinden. Het is niet prettig 't dilettantisme zoo geprotegeerd te zien door een man van 't vak. Het was echter juist gezien om de Romance sans paroles van Verlaine (‘C'est le chien de Jean-de-Nivelle’) op 't laatste moment van het programma te nemen. Heel 't vocale gedeelte had geschrapt moeten worden.
Dat er weder zulke zware schaduwen vielen over dezen vijfden avond van den Ned. Cyclus is jammer, omdat de serie eene hoopvolle wending scheen te nemen met Pijper's twee sonates voor viool en voor violoncel. Beide werken werden geschreven in 1919. Zij zijn niet evenwichtig, - de cello-sonate is beter dan de viool-sonate - zij zijn niet voldragen en niet volgroeid, maar zij zijn minstens interessant voor de helft. Men mist er misschien niets dan den almachtigen innerlijken drang en stuwkracht, want het materiaal van den componist, zelfs het zwakke, is overal bruikbaar. En het psychische geweld, de geladenheid en de ontladingsdrift geeft steeds den doorslag. Groote meesters schenen er een behoefte aan te hebben om een ruim deel van hun leven te werken met minderwaardig of bedenkelijk materiaal. Doch zij gaven dit materiaal eene ziel en zenuwen, zij legden voortplantingsmogelijkheden in de trillingen welke zij wekten, zij schiepen 't materiaal om met eene energie en gezondheid, die alle bedenkingen effaceert. Bij Pijper's wankele elementen blijven de bedenkingen immer onopgeheven. Het is niet de quaestie welk soort van idee men heeft. Het is de quaestie met welke soort van kracht en van welken gunstigen gezichtshoek men het idee uitzendt.
Op dit gebied heeft Pijper, die in technisch opzicht alles kan, nog alles te leeren. Een componist moet nooit sollen en nooit experimenteeren met zijn hoorder. Hij moet hem precies geven, wat hij belooft; liever méér, doch nooit minder. Pijper ziet dat niet in. Hij heeft spannende aanloopen, forsche opzetten, maar zij verzanden telkens en raken nergens over het gevaarlijke, moeilijke en gewichtige doode punt. Ik hoorde sinds langen tijd geen muziek zoo verrassend, boeiend en indrukwekkend als het begin der nocturne zijner violoncel-sonate, met die nieuwe en origineele cello-partij van spring-stok gecombineerd met ongearticuleerde glissando's. Dat is de meest-expressieve instrumentatie van wègvlagend nachtgeluid, die ik ken. Maar later, bij den fortissimo, hoorde ik eene cello-melodie, nooit zoo roekeloos gebanaliseerd door eene plichtmatige, gefabriceerde piano-begeleiding. Dergelijke desillusies brengen zijne twee sonates voortdurend. Hoe dikwijls verloopt een actief geënsceneerd fragment in geklungel van een paar dissonanten boven een nietsnuttig figuurtje! Hoe dikwijls blijven wij teleurgesteld zitten te midden van een uitstekend in beweging gezet tempo!
Pijper heeft zich dit jaar met heel zijn werkkracht op de kamermuziek geworpen en het lukte hem kranig. Het resultaat en het succes loonden de moeite. Hendrik Rijnbergen was een partner in de viool-sonate, dien men ook bij Brucken Fock slechts matig kon waardeeren. Marix Loevensohn daarentegen vertolkte de cello-sonate gaaf en met overtuiging. Maar wanneer Pijper wenscht, dat zijn werk langer duurt dan enkele seizoenen, zal hij zich onmiddellijk moeten zetten aan ingrijpende retouches. Deze echter zullen óók de moeite loonen.