De Nederlandsche Cyclus (Stedelijk Museum) [Hans Franco Mendes, Ludwig Felix Brandts Bys en Hendrik Andriessen]
Drie universalisten konden 't niet uithouden en gingen heen. De rest werd rumoerig, smoesde, bleef zitten en applaudisseerde. Ja, het duurde lang, en 't was onbescheiden van Hans Franco Mendes om de heele serie te spelen zijner twaalf ‘symphonische preludes’. Het is een groot bezwaar dat Chopin en andere componisten veel van deze muziek beter en vroeger schreven. Maar het is nog bezwaarlijker den menschen twaalf stukken voor te zetten die zoo duidelijk op elkaar lijken. Ieder probeert ze te tellen, ieder vertelt zich en ieder wordt kriegel.
Die universalisten en de rest moeten echter niet denken, dat de muziek ongewoon erg was. Wat Ludwig Felix Brandts Buys deed met zijne flauwe gedichtjes was veel erger. De muziek zit den Brandts Buysen in het bloed, maar ook de reactie. Over honderd of twee honderd jaar komt er misschien wel eens 'n merkwaardige Brandts Buys, gelijk in de familie Bach, doch tot dus verre hebben zij nog niets met eene al of niet Nederlandsche toonkunst te maken.
En wat Anton Sistermans deed met de muziek van dezen Brandts Buys en met zijne flauwe gedichtjes (Soera Rana, Dantzenberg, Marie Boddaert!!), wat hij deed met ‘Es war ein alter König’ en ‘Recueillement’ van Diepenbrock, dat was het ergste. Anton Sistermans zingt met melodramatische overdrijvingen en sleepende ophalen als een bas, die op een feest stukjes voordraagt. Het is een goede stem, doch aan zijne manier van zingen zijn wij hier ontgroeid.
Hoewel Phons Dusch en Hooymeyer waren aangekondigd, werd het overige programma in beslag genomen door Hendrik Andriessen: een klavier-trio, een sonatine voor cello en vijf liederen.
Het klavier-trio ging voorbij zonder dat men 't merkte. De harmoniek heeft geen karakter; het rythme krijgt nergens gestalte, nergens leven; de melodie schraagt gedeeltelijk op voorbeelden van achttiende-eeuwers en is gedeeltelijk beïnvloed door de school van Franck; de factuur is handig, maar oninteressant in het detail en vooral leeg in de piano-partij; de vorm is gerekt, nergens geconcentreerd genoeg en telt verschillende gevaarlijke hiaten. Het is een ‘talentvol’ stuk, dat men zal opbergen bij het milliard andere talentvolle stukken.
De cello-sonatine lijdt aan 'n monotoon en weinig expansief geconstrueerd hoofdthema, dat monotoon en druilerig wordt verwerkt. De kleur is vaal-grijs zonder zich samen te pakken tot intensiteit in de rouw-stemming, welke Andriessen scheen te beoogen. Een talentvol stuk, dat slechts vijf minuten duurt. Het werd even goed gespeeld door Loevensohn, als het trio, waar Betsy Schrik de viool speelde. De componist aan den vleugel stelde te leur. Ik hoorde weer geen teederheid voor de toetsen, geen fantasie, geen verliefdheid voor het klavier, dat zóóveel zich eischt, aleer 't er wat terug geeft.
De liederen impressioneerden en zij hebben dit te danken aan mej. Mia Peltenburg. Ik zou den aard der liederen niet kunnen bepalen, omdat zij geen eigen aard hebben in melodisch, rythmisch, harmonisch en creatief opzicht. Maar Mia Peltenburg voerde ze ter overwinning met eene innerlijke warmte, eene natuurlijke overtuiging en overreding, eene nergens twijfelende zekerheid en geloof in die muziek, eene zacht geëxalteerde stem. Zij is niet ‘af’, zij zal nog moeten studeeren, maar zij bezit het geheim van 't levende en bezielde zingen, dat te midden van de verstarring en de dorheid der honderden keel- en vinger-oefenaars zeldzaam weldadig kan aandoen.
Hendrik Andriessen werd wel totaal gered door zijne vertolkster. Want wat ontbrak aan zijn trio en sonatine: persoonlijkheid, vitaliteit en plastiek, ontbrak hier ook. Men werd bovendien gehinderd door talrijke vergrijpen tegen de prosodie, zoowel in de Fransche als in de Latijnsche teksten. Hij kan het vers omhullen met een muzikaal fluïdum, doch dit fluïdum condenseeren tot muziek, die van hem is en van niemand anders, dat vermocht hij nergens. Hij werkt waarschijnlijk te haastig.