Te Deum (Concertgebouw) [Concert voor de Vrede – Hymne à la Justice van Albéric Magnard o.l.v Evert Cornelis en Te Deum van Alphons Diepenbrock onder zijn eigen leiding]
Men zag Diepenbrock nooit als dirigent van honderden op een podium en niet als dirigent van fulgurente en steeds in den felsten klank opdaverende muziek gelijk zijn Te Deum is. Wij wisten dus niet, dat deze ‘kunstenaar-wijsgeer’, gelijk Prof. Niermeijer hem noemde, dit fantastische en dwingende gebaar had. Men zou het ook voor onmogelijk gehouden hebben, dat de zingende en spelende massa's met zulke schichtige en scherpe lijnen, die iedere noot, zelfs de ongeschreven, trachtten te teekenen in het blanke der lucht, konden beheerscht worden tot een evenwichtig en geordend geheel. Diepenbrock fantaseerde zijn Te Deum met snel wisselende tempi, met de onverwachtste clair-obscur-van-effecten, en de uitvoerende groepen leken deel te nemen aan een hymnische bedevaart. Hij improviseerde den lofzang alsof hij hem opnieuw schreef. En zoo geïmproviseerd alles klonk in den algemeenen samenhang, zoo waar en warm, zoo onbedwingbaar stuwden telkens geluid en gloed omhoog uit de groote groepen van koor, solisten en orchest. Er moest hier meer muziek gemaakt worden op deze natuurlijke wijze, waarbij de spontaniteit en het vrij-doorbrekende enthousiasme der uitvoerders den ondergrond vormen, welke muziek niet ontberen kan. Het voortreffelijkste materiaal is altijd aanwezig gelijk Diepenbrock 't gevonden heeft in het Concertgebouw-orchest, in het solo-quartet van mevr. Noorderwier-Reddingius, Anke Schierbeek, Louis van Tulder en Jacques Caro, in een zeer bevredigende samensmelting van uitstekende elementen uit het Toonkunst-Koor, de Madrigaal-Vereeniging, het a-capella-koor Bel Canto, de R.K. Oratorium-Vereeniging en de Société Wallonne de Chant.
Daar men den Vrede vierde, moest de Gerechtigheid herdacht worden. Er bestaan niet veel compositie's, welke dit onderwerp behandelen en het is treffend, dat Albéric Magnard, die in September 1914 tegen den muur van zijn buitenverblijf te Nanteuil-le-Haudouin gefusilleerd werd, omdat hij plunderende Duitsche troepen weerde uit zijn woning, in 1904 reeds, - ik weet niet voor welke Gerechtigheid - een ‘Hymne à la Justice’ schreef voor orkest. Daar ook wordt gestreden om het recht en deze frenetieke passages, wier bittere grimmigheid en droge, verbeten rythmen Magnard's eigenste persoonlijkheid schijnen te geven, zijn de beste. Zij hebben een wild en uitzinnig élan, dat zelfs door Mahler in onstuimigheid niet overtroffen wordt. De idyllische verschijning der Rechtvaardigheid, hare plichtmatige contrasteering, de apotheose van haar thema, een beetje conventioneel omspeeld en de milde slotphrasen klinken tegenover geweld en kracht niet overtuigend genoeg om te groeien tot eene compositie, welke ook in een ander opzicht dan het technische volmaakt mag heeten. Zij doet echter verlangen naar ander orchestwerk van Magnard wiens twee symphonieën hier nog niet gespeeld werden.
Evert Cornelis, met een buitengewone hartelijkheid ontvangen, toen hij opkwam, dirigeerde de Hymne à la Justice. Misschien ziet hij kans dezen winter om met zulke ‘geïmproviseerde’ middelen voort te arbeiden.
* * *
Het was een avond met talrijke bloemen en kransen.
Prof. Niermeyer sprak de Inleiding tot den avond en gaf een perspectivisch toekomst-beeld van een nieuw Europa, waar de Oostersche wijsheid, die alle oorlogen, ook de zoogenaamde goede, verderfelijk acht, gepaard zou gaan aan Amerikaanschen burgerzin. Daarop kon de Hymne volgen van het Concertgebouw-orchest onder leiding van Evert Cornelis. Muziek, heeft Beethoven gezegd, is eene hoogere openbaring dan alle philosophie. Het is in dezen zijn slechts mogelijk, om beschouwingen te houden vóór de muziek zal beginnen. Heeft eenmaal muziek geklonken, dan heerscht de ziel met andere zintuigen, dan is er eene stemming geschapen, waartegen géén gesproken woord nog opweegt. Dit ondervond jhr. Graafland, die de moreele beteekenis van de overwinning zou behandelen. Terwijl hij over een zeer uitgebreid preludium tot zijn onderwerp was gekomen, moest hij zijne rede afbreken voor een publiek, dat elke seconde woeliger werd, maar zoo vriendelijk was zijn ongedurigheid op de ongelegenste oogenblikken met applaus te uiten.
Toen klonk Diepenbrock's Te Deum, waarvan de inleidende trompetten en hun schrijnende dissonant zoo overeenstemmen met den tijd als eene immense bevrijding. Want ieder wachtte op dien jubelkreet.