Wagner-Vereeniging: Parsifal (Stadsschouwburg)
Het was eene uitgezochte temperatuur om op 't heetst van den middag, (vijf uur), naar den schouwburg te gaan en daar dicht opeengepakt, stil en zonder een kuchje, te luisteren naar een Bühnenweihfestspiel, waarvan een enkel bedrijf even lang duurt als een heel drama van Shakespeare. Men sprak dus in de pauzen hoofdzakelijk over de hitte hoewel men zich uitstekend gekleed had. Niemand heeft er eenig idee van met hoeveel zorg men zich nog kleedt voor Parsifal, in dezen tijd waar het grootste vredesverdrag (sinds Noë met den regenboog) overhandigd werd in een colbertje en een fantasie-hoedje.
Over Parsifal zelf valt niet meer te spreken, want hij is gemeen-goed, hij is twee jaar geleden pas vertoond, en de heele Wagner-Vereeniging kan de leidmotieven volgen uit 't tekstboek je. Dat is een zeer gewichtige bezigheid, en Wagner, de musicus van het Inwendige Leven, moest eens weten hoever zijn nageslacht het bracht in 't combineeren van gecatalogiseerde en geëtiquetteerde melodieën. Of men nog over Parsifal droomt en dweept is de groote vraag bij deze tegenwoordige menschheid, die aan zoo weinig gelooft, over niets droomt, tijdens een der pauzen een ‘Wagner-schotel’ eet in American, en die met een onbeschrijfbaar ernstig gezicht een speer ziet ontgloeien, den Heiligen Geest in de gedaante eener opgevulde duif, meer dan levensgroot, aan een touwtje uit een koepel ziet dalen, die een heel decor van beuzelachtige boomen, stronken en wapperende rotsen zoo maar over het tooneel ziet wandelen, zonder er bij te grinneken, die de langdradigste gerektheden slikt zonder één geeuw. Is dat de macht der mode of der muziek? Wat zou ik gaarne in het binnenste kijken dezer fashionable Wagner-Vereeniging, die toen zij jong was den eeuwigen Vooruitgang vertegenwoordigde en desondanks zoo bitter weinig deed voor de kunst en de schoonheid.
Want gesteld nog, dat al wat zingt en speelt voortreffelijk is een vertooning welke gegeven wordt in zulke afschuwelijke costumes, in zulke beleedigende kleur-verhaspelingen, in zulk een verjaard decor, waar Klingsor's Toovertuin sprekend lijkt op een wintertuin à la Krasnapolsky e.d., een vertooning in die ononderbroken sfeer van ouwerwetsheden en veelsoortige affectatie en pathos van gebaar, rhythme en andere on-natuur, mag niet goed heeten, al verslond zij nog veel meer geld.
Wat zong was bovendien niet zoo erg voortreffelijk. Het mannenkoor had zwakke momenten, voornamelijk in het derde bedrijf, waarbij men versteld zat en men zijn hart voelde stil staan. De Titurel van Anton Sistermans was matig. De Gurnemanz van Richard Mayer, goedig loeiend, bleef in een enkel timbre met een irriteerenden ondergrond van teemerigheid. De Kundry van Bertha Morena, een half-Italiaansch, half-Duitsch Max Klinger-type, heeft weinig illusies van een wilde Arabische voldaan. Zij zong wat spits, bleef machteloos steken in de expressie en als zij wild deed kwam zij over 't kantje van 't canailleuse en ordinaire. Aan hare verleidingsscène en aan de voetenwassching kan men slechts gelooven omdat ze absurd zijn. De sterkste elementen in de voorstelling waren de Amfortas van Heinrich Schlusnus, eene nobele en prachtige stem, den Klingsor van Eduard Habich (zijn bezwering van Kundry behoort bij de paar grandiose momenten welke een beetje verzoenen met het bijna onduldbare geheel) en de Parsifal van Jac. Urlus. De kleine rollen had men verdeeld onder Hollandsche kunstenaars. Van Oort en Van Schaik zongen de twee Graalridders uitstekend. Minnie van Velsen, Jeanne Bleyenburg, Louis van Tulder en E. Miedema maakten de vier pages vrij dragelijk. De toover-meisjes Jeanne Heeris von Saher, Anna van Beek-Ristjouw. Minnie van Velsen, Annie Ligthart, Elise Menagé-Challa en Dina Diependaal (de zonderlinge volgorde wordt me gedicteerd door het programma) zongen veelkleurig, gracieus en boeiend. Maar wat een actie en wat een kleedij! Mevr. Dresden-Dhont sloot de rij der medewerkers als duidelijke en mooie ‘alt-stem’.
Het leeuwenaandeel van het voortreffelijkste had het Concertgebouw-Orchest, een der weinigen, die hier alleen voor de kunst arbeiden. Voor eene goede, zij 't wat overdadig trage regelmaat zorgde in hemdsmouwen de dirigent Henri Viotta, die na 't slot op 't tooneel met gesloten scherm gehuldigd werd. Prof. Van IJzinga, de heer De Wild en Robert Krüger hielden een toespraak, die vergezeld was van een krans en een enveloppe.