Bij het concert van hedenavond [Naar aanleiding van Doppers Zuiderzee-Symphonie]
Wanneer wij de plannen kenden, welke Mengelberg en zijn volgzaam Concertgebouw-bestuur hebben aangaande het naaste seizoen, en wanneer wij konden vertrouwen op meer rechtvaardigheidszin en een minder zelfzuchtig beheer van den almachtigen dirigent, dan zou men de reprise van Cornelis Dopper's Zuiderzee-symphonie stilzwijgend kunnen laten voorbijgaan. Men kent mijne opinie over deze kun-je-nog-zingen-zing-dan-mee-muziek, in de wandeling ‘Sousa-Symphonie’ geheeten. Het was te verwachten, dat zij vroeg of laat op het programma zou terugkeeren. Het verwonderde alleen, dat 't niet éér gebeurde, daar Mengelberg's répertoire, dat hij met een menigte solisten heeft trachten aan te lengen, uitgeput raakte en daar hij niet meer de geestelijke kracht schijnt te bezitten zijn répertoire te hernieuwen. Dat blijkt uit dit seizoen van reprises.
Een rehabilitatie van Dopper als componist behoeft desnoods niemand zorg te baren. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hij die rehabilitatie na de November-incidenten noodig heeft, anders zou men ze hem niet geven. Hij krijgt ze misschien schitterend, want het Concertgebouw-bewind heeft verstand van mise-en scène rondom eene persona grata. De claque der supporters zal niet ontbreken, de zaal zal vol zijn, en wellicht strooit men bloemen op zijn pad, gelijk indertijd op het pad van Mengelberg. Onze maecenaten en geestdriftelingen staan voor niets.
Het zou zonder twijfel voor de waardigheid onze muziek dienstiger zijn, wanneer Dopper als componist eene afdoende nederlaag leed en radicaal werd teruggewezen. Het zou echter voor de waardigheid en de waarde van ons muziek-leven noodlottig zijn, wanneer de wederverschijning van den componist Dopper, den terugkeer van den dirigent Dopper met zich bracht. Wij hebben ten opzichte hiervan niet de minste waarborgen.
De voorlaatste reis van Mengelberg naar Frankfort, gaf de N.R.Ct. aanleiding tot het publiceeren van een paar weerzin-wekkende kolommen huldebetuiging, waarin men o.m. las, dat het salon van Mengelbergs Frankforter hotel met bloemen en geschenken versierd was als voor de receptie eener bruid en dat men in de uitbundig juichende concert-zaal duidelijk eene stem hoorde roepen ‘Hier bleiben’. Het is prettig voor de Frankfortenaars, dat zij nog één lichtpunt hebben in hun leven.
Doch hier zet het argwaan.
Wij zijn nu lang genoeg de afhankelijke dépendance van Frankfort geweest; wij hebben nu lang genoeg de muziek geslikt, welke enkel rekening houdt met de mentaliteit van Frankfort; er is ons nu genoeg nieuwe Italiaansche, Hongaarsche, Engelsche, Fransche, Russische kunst langs den neus gegaan, omdat Frankfort den beschikbaren tijd neemt van Mengelberg; wij zijn nu laag genoeg gezakt tot dood achterland van een tweede- of derde-rangs kunstcentrum.
Dit kan nu niet geduld worden, en nog minder straks, wanneer de gemeente het Concertgebouw zal subsidieeren met f 60.000.
Maar zelfs de mogelijkheid mag niet bestaan, dat Mengelberg voortgaat ons muziekleven, ten eigen bate, systematisch, te deprecieeren door het stellen van minderwaardige plaatsvervangers (men herinnert ze zich levendig), de mogelijkheid mag niet bestaan, dat eene ondergeschikte, onbeteekenende, tot alles dienstbare figuur in Mengelberg's afwezigheid over de concerten beschikt volgens de bedoelde deprecieerende methode.
Daar wij ten opzichte van dit alles niet de minste waarborgen hebben, moet het wenschelijk geacht worden, dat de uitvoering der Zuiderzee-Symphonie noch Mengelberg, noch het Concertgebouw-bestuur reden geeft om Dopper verder te belasten met de leiding van het orchest en van de concerten.
Ook zij die liefde voelen voor de muziek hebben een zelfbestemmingsrecht en ieder weet hoe hij dit recht 't uitdrukkelijkst kan gebruiken.
De critiek kan in dit land niet verder gaan dan daarop te wijzen.