[Doppers Zuiderzee-symphonie onder leiding van Mengelberg]
Het ging niet vlot. Honderden waren thuis gebleven en de rood-doorschoten zaal klonk een tikje hol. Na het eerste deel probeerden tien à twintig door-dik-en-dunners een verdoft applausje, maar de stilte protesteerde. De ‘humoreske’, die de Schlager is der symphonie, werd den eersten, den tweeden en ook dezen derden keer gewaardeerd met handgeklap. Matig. Het derde deel loopt zonder onderbreking over in de finale en bij het slot was men nog maar nauwlijks welwillend. Mengelberg dirigeerde de symphonie, en ook, wat veel lastiger was, het publieke animo. In een minimum van tijd was Dopper naar het podium gewenkt, op de hielen gevolgd door een bonten krans, met veel geel - symbool van den nijd - en een bloemen-mand. In de zaal riepen sommigen ho-ho, de kreet, waarmee men in het Concertgebouw een excessief genoegen pleegt te uiten, zonder ooit te letten op de dubbelzinnigheid. Het duurde maar kort en toen protesteerde weer de Stilte.
Er is natuurlijk niets geroepen, noch pro noch contra, want het is niet zoo gemakkelijk voor gesitueerde hersens om iets redelijks te bedenken, dat men roepen kan. Voor Dopper, voor zijn aanhang, voor zijn beschermheeren was de avond een twijfelachtige voldoening en zij behoeven den Nijd geen koek te offeren, gelijk de Grieken plachten bij voorspoed. Ik geef Mengelberg den raad om nu zoo spoedig mogelijk uitvoeringen te brengen van Doppers Eerste, Tweede, Derde, Vierde en Vijfde Symphonie. Dan is iedereen genezen en hijzelf ook.
De Zuiderzee-geschiedenis klonk me nog ongelukkiger en overbodiger toe dan vroeger. Eigenlijk is het maar een lange potpourri op Valerius' Gedenck-Klanck, zonder de geslotenheid en de gemakkelijke factuur van een goeden, ouderwetschen potpourri. Want Dopper heeft geen geest en kan dus geen geconcentreerden geest hebben, hij heeft geen fantasie, hij is geen vorm-beheerscher. Hij schrijft wat te hooi en te gras en eene meer dan twintigjarige praktijk zorgt wel, dat het dragelijk uitvalt. Voor een beginneling zou deze Zuiderzee-symphonie met hare honderd en duizend, door iedereen die wat componeeren geleerd heeft, toegepaste trucs, een aardig werk mogen heeten. Het is niet origineel, niet persoonlijk, een beetje slap, een beetje erg gerekt, wat erg verbrokkeld, wat erg goedkoop, doch het is de degelijke demonstratie van alles wat er zoo uit een leerboek en bij een bekwamen, niet al te achterlijken onderwijzer valt op te doen. Het is natuurlijk treurig, dat Mengelberg zich met een onverklaarbare voorkeur op de propaganda van deze toonkunst toelegt. Mij dunkt, dat hij meer moest denken aan zijn biografie, want de nakomelingschap zal hem geen dank zeggen voor zijn geloof in Dopper. Wanneer hij dit bewezen wil zien, laat hij dan maar Dopper's Eerste, Tweede, Derde, Vierde en Vijfde Symphonie opslaan.
Van Dopper naar Chopin bestaat geen overgang en op Pembaur's bijna goddelijke vertolking van Chopin's tweede piano-concert moet ik later terugkomen.
De malle Dopper-verdediging van den heer Curt Rudolf Mengelberg in het programmaboekje krijgt een antwoord bij de eerste auditie der Achtste en Negende Symphonie (ho, ho!), waaraan Dopper, naar ik hoor, op 't oogenblik werkt.