Fransche Opera: Louise (Stadsschouwburg)
In een desolaten toestand van verwildering nam de Fransche Opera afscheid. Het orchest heeft een record geslagen in zeven-en-zeventig maal zeven-en-zeventig verongelukte noten, in slordigheid, in een non-plus-ultra verwaarloozing van elk coloriet, behalve het gemeene. Het onbeheerde, zielige koor, de totaal verarmoedde kleine partijtjes (talrijk in Louise), het wezenlooze, blikkerige gesnater der vrouwenstemmen, het gejoel - ad libitum - waar gezongen moest worden (ik hoorde daarvan den vorigen keer al verbijsterende staaltjes in de Bohème), heel dat sjofele koor is afgetakeld tot een schande, die met muziek niets meer te maken heeft. Er waren in de partituur coupures aangebracht, men had veranderingen verzonnen, men speculeerde op effecten, welke enkel buiten alle kunst om gewaardeerd kunnen worden.
Deze ‘koninklijke’ afscheidsvoorstelling ging voor een stampvolle, uitverkochte zaal die tuk is op den roman van de vrije liefde, het gevallen meisje, de illuminatie van Parijs met den éénen vuurpijl, op de vier of vijf onbetaalbaar geachte geestigheden als daar zijn: 1e. de straatjongen, die een klabak uitjouwt; 2e. de artist, die het dienstmeisje een lang brood ontfutselt en er mandoline op speelt - aangevuld door Salvaneschi die een der naaistertjes een onbeschaamde schop verbeeldde te geven; 3e. den eeuwigen mijnheer met zijn ‘avez vous des habits à vènndrrrrr’; 4e. de wansmakelijke grappen van de apprentie in de atelier-scène; 5e. de verlichting en het ééne vuurpijltje. Ieder van deze bedenkelijkheden, deed 't 'm weer, juist als ieder jaar en tien jaar geleden.
Men verveelde zich echter wel een tikje meer dan vroeger, want zonder een aanvullend, behulpzaam orchestraal fond zijn er in Louise onoverkomelijke langdradigheden. De Julien van Salvaneschi was bovendien antipathiek, onuitstaanbaar aanstellerig, droog en middelmatig als acteur en als zanger. Madame Zorah Dorly kan tegenwoordig alles éér naar waarheid uitbeelden dan de jonge dochter, die haar eersten stap in het leven waagt. Hare vertolking leed aan buitensporig agressieve onwaarschijnlijkheden, welke door hare gestalte nog meer worden opgedrongen. Dat zij het derde bedrijf speelt met een oververhitte furie, alsof zij van alle duivelen bezeten is, alsof zij ik weet niet welke razende profetes voorstelt, dat mag verdienstelijk zijn van uithoudingsvermogen, dat mag de goedige zaal, die het muzikaal zoo nauw niet neemt met haar en met het krijschende orchest overbluffen, dat mag een louter physiek effect teweeg-brengen, maar het is ook lichtelijk ridicuul, vertoont gebrek aan smaak en valt buiten alle toelaatbare proporties der Louise-figuur. De Vader (Leroux) smeet bij deze ijselijke scène een stoel stuk en anders verwijt ik hem niets dan een ruim vibrato. De moeder (Nelly Vertregt) zong uitstekend, maar 't zure, kijverige type lukt haar slecht. Van al de overigen mag alleen vermeld worden de weeke, klankschoone stem van Dukers als Voddenraper. De rest bleef beneden den welwillendsten norm.
Louise zelf zakt jaar op jaar en ik geef ze nog vijf seizoenen belangstelling. Hoogstens tien. Langer houdt de holle tekst het niet, die toch maar een twee-cents-colportage-verhaal is, langer houdt ook de muziek het niet.