Myra Hess [Bach, Franck, Schumann, Debussy, Bax en Ravel]
Myra Hess is de eenvoud. In alles. Zij is eenvoudig in haar vertrouwelijke gratie; in haar teruggetrokken bekoorlijkheid; in de naïeve, meisjesachtige, echt-pianistische, tevreden deining van het hoofd en het bovenlichaam; in de nogmaals echt-pianistische, raak-lijnige, instructieve manier van den aanslag zoo hoog boven de toetsen te plaatsen; in haar pianissimo's, die volmaakt zijn, maar nooit verkostbaard, die ook nooit trachten naar avontuurlijke zilverigheden of andere droomen van toon; in haar forte's of fortissimo's, de ruigste, de gedrongenste, de schoonst gebronsde, welke ik ken, maar die nooit de grens van het tastbare, het bereikbare overschrijden, en de zoo nabije wereld der fantomen stelselmatig ontwijken; zij is eenvoudig in haar pedaal-spel, waarmee zij nooit schildert, nooit orgelt, niet harmoniseert, niet orchestreert, geen enkele componisten-leegte aanvult, dat zij inkrimpt tot het uiterst-noodige, en dat zij dan ook niet aanwendt als expressieve factor; eenvoudig is zij in hare absoluut veilige, verzekerde, volmaakt gescheveerde techniek, waaruit zij elk raffinement geweerd heeft en die zij toepast als de meest alledaagsche zaak.
Myra Hess is nog het eenvoudigst in hare weerspiegeling der meesters. Zij speelt Bach lapidair en onwankelbaar van geloof; ieder deeltje van een fuge betoogt een dogma. De linkerhand-partij in het andante der g-dur-sonate van Mozart zou niet kleurloozer, automatischer, onbewogener en kinderlijker verbeeld kunnen worden. Franck (Prélude, Air et Finale) verliest al zijn organisten-soliditeit en krijgt eene zoete zachtzinnigheid, tè beaat voor een stuk van twintig minuten duur. Maar bij de zeer gesuikerde Papillons van Schumann, uit de dagen dat onze betovergrootmoeder gevraagd werd door onzen betovergrootvader (heet de finale niet zoo?), bij de bleekzuchtigheid, de verwelkingen, de naïeviteit dier overleden muziek had ik wel wat lavendel willen ruiken uit de traditioneele kast met vergeelde papieren etc. En of Myra Hess in de Nocturne van Bax streefde naar Oekranische Mei-nachtschemers, stille, verlangende avond-wijdten en de verliefd opzingende stem - ik weet het niet. Wat zij wilde met Debussy's Jardins sous la pluie, een cabinet-stukje of de monotone, aquarelle vervloeiing van alle kleur tot warm wazemend regen-groen - men wist het niet. Ook zoo met de Goudvisschen, die te menschelijk, dit is hier te pianistisch, musiceerden. Doch La Cathédrale engloutie werd duidelijk: een kerk op den bodem der zee, klokken-klank kringt op en bonst op uit het water, over de klokken heen dreunt een koraal, alles vervaagt en sterft weg tot echo. Dat is niet erg modern gefantaseerd door Debussy, maar zoo is 't. Dat lag Myra Hess' Engelsch temperament (behalve Bach en Schumann) het best, en had van een hedendaagschen Händel kunnen zijn.
Hare schitterendste techniek onthulde de pianiste in het licht-flitsende Alborada del gracioso van Ravel, dat ook van Albéniz had kunnen zijn. Een stuk vol guitaren, vol luminisme, verschroeid geluid, aanwaaiende muziek uit huizen en stegen van Spanje. Maar zij bleef eenvoudig en er bleef een decoratiever, heeter en gepassioneerder Spanje bestaan. Ik denk echter, dat Myra Hess hare bestemming wil vinden in het ènkel-pianiste zijn, zonder meer, en al correspondeert mijn begrip van muziek bijna nergens met het hare (ik versta zelfs den eenvoud anders), ik hoop, dat zij bewonderaars genoeg terugwint (men leek haar wat vergeten te hebben) om in die bestemming te blijven gelooven. Van alle ènkel-pianisten is zij de vaardigste en de meest sympathieke.