Madrigaal-Vereeniging [Orazio Vecchi, Verdi en Paul le Flem]
Eén sterke expressie is genoeg om een stuk voor altijd te doen herdenken. Dat was in de lieve en geestige pastorale van Orazio Vecchi de groote ontroering, die onverwacht oprees uit zijn Ahi mè (ai mij!), uit de korte greep van verzuchtingen. Ik vraag daarom aan Sem Dresden bij dit vijftigste concert, dat met schoonheid en vreugde, met een uitverkochte zaal en bloemen gevierd is, wanneer hij zal beginnen aan de composities der z.g. chromatici uit den doorluchtigen tijd der muzikale renaissance. Zij legden zich wonderbaarlijk vindingrijk toe op het schrijven van indrukwekkende expressies op de ai-mij's, op het ‘beminnen’ en ‘sterven’ hunner dichters.
Ook in Verdi's lofzang aan de Maagd Maria (verzen uit Dante's Paradijs) trof men die ééne impressionneerende passage en 't leek alsof de vijf hemelsche ópglanzende vrouwenstemmen, die de terzinen moesten reciteeren met simpel psalmodieerende blanke accoorden, slechts aanstuurden naar dat ééne moment. Dat viel in den laatsten regel, waar met een paar noten de hoogste en medelijdendste goedheid werd uitgezongen.
De derde noviteit, ‘La Procession’ van Paul le Flem, is op de eerste drie regels na (waarvan het inleidend luidruchtig accent niet tot harmonie kon groeien met de prachtige klokken-klank-nabootsingen der overige strofen) een volmaakt en verrukkelijk meesterwerk, waarvan èlke maat tot impressie wordt. Het is de meest weidsche, en voor een a-capella-koor de meest gevaarlijke ontplooiing van op- en nederwaartsche, àf- en aangolvende geluiden van feest, in stralende atmosferen, het is ook een der modernste vocale werken, die wij hier hoorden. Geheel in den geest van het schimmen-beeldende ‘La Neige’, dat ook op dit programma stond, doch forscher doorgecomponeerd en machtiger van kleur.
Charles Widor's ‘Au Matin’ is een goedklinkend, aardig en vluchtig morgenspelletje. De rest van het programma werd samengesteld als bloemlezing uit de muziek der vorige concerten. Iedereen moet dit gewenscht hebben. En alle stukken, die bloeiend waren, levensblij en heugelijk op hun nooit verbroken achtergrond van goddelijke poëzie, zijn voorbijgegaan met toejuichingen en met de nadrukkelijkste bewondering.