Willem Andriessen [Solist in Mozarts Pianoconcert in c (KV491) en Francks Variations symphoniques]
Van de tientallen kunstenaars, die dezen winter optraden, heeft geen enkel zich geïnteresseerd voor de kunst van tijdgenooten. En 't zij deze tijdgenooten niet bestaan of slechts onwaardige dingen maken, in hunne treurige verborgenheid graven zij het definitieve graf der kortzichtige en eigenwijze solisten. Want de doorluchtige virtuozen, wier bekrompen, parasitische levenshouding geen enkel componist genoeg achting, belang of enthousiasme schijnt in te boezemen, om een goed werk voor hen te maken - zoo solisten zoo solo's -, moeten niet denken, dat het nog langer dan eene halve generatie mogelijk zal zijn om de wereld te boeien met het bekende en gangbare repertoire. Wat er dan moet gebeuren verdiende al lang eene studie, maar niemand bekommert zich om ‘de laatste dagen’ van een kunstenaarssoort, die het heele muziekleven tyranniseert met haar steeds ergerniswekkende overbodigheid en de overmatige ruimte, welke men hen verschaft. Gaan ze langzamerhand werkelijk evolutionnistisch verdwijnen bij gebrek aan bezigheid? Het zou een opluchting, een zuivering zijn voor de heele muzikale atmosfeer.
Ik houd deze tirade, die voortkomt uit de werkelijkheid (er worden geen deugdelijke ‘concerten’ meer geschreven), in den geest eigenlijk tegen verschijningen als de heeren Kreutzer en Schmuller, die zich in hun fraai zelfbesef en arrogantie wel eens ijveraars voor de levende muziek laten noemen. Maar ook Willem Andriessen lijkt me in zijn optreden met een piano-concert van Mozart en de Variations symphoniques van Franck niet verdedigbaar. Ten eerste omdat hij zelf auteur is en te zorgen heeft voor een goed concert voor 't instrument, dat hij bespeelt; verder omdat hij jong is en zich verzetten moet tegen een sleur, welke zijn heele wezen vijandig behoort te zijn.
Over de uitvoering zelf valt geen nieuws te zeggen. In Mozart toonde Andriessen bewonderenswaardige eigenschappen van lichtheid, gratie en geest. Maar Mengelberg dirigeerde topzwaar (vooral de finale sukkelde aan drenserige loomheid) en de groote bezetting belemmerde alle vereischte proporties tusschen orchest en piano. Bij de Variations symphoniques scheen de noodige voorbereiding ontbroken te hebben.
Hoe ongelooflijk banaal de zeer ingetogen César Franck kan klinken demonstreerde Mengelberg volmaakt zichtbaar met zijn voordrachten van ‘Le sommeil de Psyché’ en ‘Psyché et Eros’. Noch Psyché, noch Eros waren goddelijken, die uit zachtheid wandelen over de hoofden der mannen, gelijk Homerus ongeveer zegt, maar soms delireerend walsende, oppervlakkige burger-figuurtjes, en vooral heel onaandoenlijk gemaniereerd. Doch dat maakt ze bruikbaar voor ‘sterk spel’ en succes.