Roméo et Juliette
Wanneer Berlioz terugkeerde in het leven, zou hij uit zijne Symphonie dramatique Roméo et Juliette, die dit jaar 80 wordt (de eerste auditie gebeurde op 24 Nov. 1839), de aria schrappen van padre Lorenzo en de finale, den verzoeningseed der twee Veroneesche families. De gemaakte zalving en de pompeusheid der beide stukken bleken niet bestand tegen de tijdstroomingen. Op het Scherzo (La reine Mab) zou hij onmiddellijk laten volgen ‘Roméo au tombeau des Capulets’; hij zou sluiten met den ‘Convoi funèbre de Juliette’. En gelijk hij een proloog componeerde, in eenvoudigen, reciteerenden stijl, zou hij misschien een epiloog schrijven in correspondeerende accenten. In dien vorm (ook zonder epiloog) zou zijne symphonie een volmaakt, gaaf meesterstuk zijn en het verdient overweging om deze volgorde definitief te kiezen. Er wordt zooveel gecoupeerd in Bach, Gluck, Händel, Meyerbeer e.a., dat artistieke gewetensbezwaren geen beletsel hoeven te zijn.
Of Roméo et Juliette het werk is, dat men bij eene Berlioz-herdenking het liefst gekozen zag door Toonkunst, is eene andere vraag. Het moet gewaardeerd worden, dat een koor zich ten langen leste ontfermt over deze symphonie en haar integraal uitvoert, maar de instrumentale gedeelten staan tot de vocale in zulke overheerschende verhouding, dat het stuk meer valt in de werkingsfeer van het Concertgebouw dan van Toonkunst. Het zingend materiaal, waarover Toonkunst beschikt, is ook véél te uitgebreid om als geheel aangewend te worden bij deze symphonie. In den Convoi funèbre, in de finale verdronk het orchest met al zijn sublieme pracht in de drukkende vocale massa's. Dit is gebrek aan schoonheidszin, dat onder Mengelberg's leiding regelmatig voorkomt, doch waar de auteur Berlioz bezettingen aangeeft, die niet den minsten twijfel laten, mogen zulke dirigenten-excentriciteiten niet zonder protest plaats vinden. Berlioz vraagt pl.m. 70 zangers en in plaats van de pl.m. 500, waarmee hij overladen wordt, had ik liever gezien, dat men hem de zes of acht supplementaire harpen had gegund, welke in het Feest der Capulets bijna onmisbaar zijn. Wat ik echter vroeger reeds opmerkte moet herhaald worden: het Toonkunst-koor ligt braak. Een eerste-rangs-ensemble als dit kan tienmaal meer praesteeren per jaar en met leedwezen is men getuige van zooveel verspilling aan talenten en arbeidsvermogen. ‘Toonkunst’ had Berlioz moeten herdenken met den Te Deum, met het Requiem of met beiden.
Mengelberg gaf niet den indruk, dat hij zich in de geesteshouding van Shakespeare, van Roméo et Juliette, van de Fransche Romantiek genoeg had verdiept om deze Berlioz-symphonie ongeschonden te kunnen vertolken. Hij miste de dramatische qualiteiten, de vlugge, snel-wisselende fantasie, welke in deze muziek niet ontbreken kunnen. Men merkte in de heele ‘Scène d'amour’, dat Mengelberg geen opera-dirigent is, en nooit zal zijn, dat hij zich om de diepere beteekenis der noten maar weinig bekommert. Geen enkele tempowijziging kreeg een psychologische motiveering, de overgangen waren zinledig, de samenspraken tusschen Julia en Romeo, welke divien kunnen zijn en onuitsprekelijk aangrijpend in haar op- en nedergang, in hare zoo menschelijke en voelbare wisseling van liefdesverwachting, van overvloeiende vervoering, van teedere verlorenheid, van herinnering, van spanning, van luisteren naar de stilte, van opgeschuchterde aanbidding, en alle andere subtiele nuances, waarin deze hemelsche zang is belijnd, niets van al dit hoogere leven in den klank kwam tot zijn recht. Het werd gespeeld als absolute muziek en erger stijlfout kan bij Berlioz niet gemaakt worden. Het verbaasde mij daarom des te meer, dat Mengelberg (pour épater le bon bourgeois), bij elken terugkeer der extatische noten van het liefdesthema de gewone dirigenten-trucs gebruikte van het armen-sidderen en zeer bezield opspringen in den dirigenten-stoel. Dergelijke opzweepingen mogen geschikt zijn voor Tschaikowsky ed., bij Berlioz, bij Roméo et Juliette, zijn ze smakeloos, vooral wanneer zooveel gewichtiger accenten en details vergeten of verwaarloosd worden. Op gelijke wijze ontbrak aan La reine Mab 't eigenlijke karakter en de versluierde, blauw-wazige droomstemming. Ook de visionnaire Invocation verliep in de meest conventioneele en minst-romantieke opvattingen. Het zou de moeite loonen om Mengelberg's droge, harde, strakke, onlyrische en enkel uiterlijk-virtuoze
reproductie te toetsen aan den historischen Berlioz, die óók heeft gedirigeerd. Vooral in verband met de luidruchtige applausen, welke dezen winter onvermijdelijk en plichtmatig schijnen te zijn.
Het Concertgebouw-orchest, dat de drie groote symphonische deelen op zijn repertoire heeft, speelde schitterend en bewijst aan ‘Toonkunst’ de onschatbaarste diensten. Mevr. Berthe Seroen zong hare te korte soli met een zeldzame warmte van timbre en expressie; zij beheerschte ook de contra-alt-ligging met een verrassend meesterschap. Voor Roosen lag de Lorenzo-partij onvoordeelig laag en zijne zangwijze was te weinig aangepast bij de nauwkeurigheid, welke men in de concertzaal gewend is. Rodolphe Plamondon scheen vervangen te zijn door Louis van Tulder; hij zong ten minste met diens gewone slordigheden van dictie, rythme en intonatie. Het koor had zijne vocale ongeëvenaardheden, welke niemand ooit zal vergeten te bewonderen. Doch de proporties tusschen orchest en zang hingen te buitensporig uit het evenwicht om toegelaten te kunnen worden. Het moet bij zijne uitvoeringen op juistere en meer vruchtbare wijze de eerste plaats bekleeden.