[Berlioz-herdenking door Mengelberg]
Om te herdenken, dat Berlioz den 8sten Maart vijftig jaren dood was, dirigeerde Mengelberg gisteren een Berlioz-programma. Dat gebeurt in deze lente ongeveer overal, waar muziek gemaakt kan worden, zelfs in Parijs. Maar is men dan zóó zeker dat Berlioz dood is? vraag ik met Adolphe Boschot, die zijne wreede en boeiende geschiedenis schreef. Men speelt hem zoo weinig, men spreekt zoo weinig over hem, men behandelt hem alsof hij levend was......
En werkelijk, zijn genie, zijn ingeboren geest, leeft onsterfelijk. Drie deelen der Fantastique zijn gisteren toegejuicht met die weldadige spontaniteit, welke het enthousiasme soms kan wijden tot een heilig gebaar, en met die vurigheid, welke het applaus opheft tot een schreeuw uit het hart der menigte; wat dezen schreeuw ook mooi en onontbeerlijk maakt.
Zoo sterk van jonge geestdrift, zoo overschuimend van vitaliteit en warme, edele energie, zoo fanatiek als deze muziek gecomponeerd werd, met die voortdurende bewogenheid, met deze gaarne ontroerde aandacht, met dien gloed en helle schittering is Berlioz voorgedragen door het orchest en weergegeven door Mengelberg. Hij leefde, en ik geloof ook, dat hij na alle weken Mahler en Strauss tot een nieuwe openbaring is geworden van toover en schoonheid.
In den Sylphendans, in het Menuet des Follets, waren naast de liefelijkheid van den zomervrede en den demonischen ondertoon, naast de groote, wijde rust, en naast de felle schateringen der satyrs, zulke huiverige zilverachtigheden van manestralende harpen, dat de herdenking nog gelukkig natrilt. De Hongaarsche marsch, de Marche au Supplice, de Songe d'une nuit du Sabbat gingen met een almachtige wildheid, eene elementaire kracht, welke allen meevoerde tot de dankbaarste herdenking, die men wenschen kon.
En Berlioz moge voortaan minder in de bibliotheek begraven blijven.