Rosa Spier [Noviteiten van Sint-Saëns, Sem Dresden, Paul Bazelaire, D.E. Inghelbrecht en Jean Roger-Ducasse]
Als de harp, met haar ouderwetschen vergulden luister, die géén kunstnijvere tot dusverre mocht stileeren, (wat ook niemand vroeg), een maatschappelijker en strenger uiterlijk kreeg, als de klanken van de donker-luidende, breed-bourdonneerende diepte, tot de loover-ritselende hoogte, ontstegen aan een instrument, dat vanbuiten minder opzichtig, minder pretentieus zijn apolinische toovers aanduidde, welke wegens al het krullende verguld steeds uitnoodigen om te denken aan veel banale praal en wat onbelangrijke wuftheid, wanneer de harp hare versierselen van een patisserie-winkel wilde afleggen om eenvoudig terug te keeren tot hare oude priesterlijke afkomst, dan geloof ik, dat een ‘harpavond’, modern of niet, de voornaamste oorzaak van zijne onvermijdelijke eentonigheid zou hebben uit den weg geruimd. Zij zou diepte verwerven, zou zich kunnen vermeerderen, ontplooien, zij zou serieus worden een kunstenaars-instrument, voor veel serieuser dingen dan nu bruikbaar zijn en de ziel herwinnen, welke zij volgens de legenden bezat. Ook de composities zouden onmiddellijk veranderen. En zij zou boeien.
Men zou de natuur verloochenen, wanneer niet toegegeven werd, dat Saint-Saëns' ‘Fantaisie’ voor viool en harp het warmst aansprak. Saint-Saëns heeft de vluchtige en briljante Tweede-Keizerrijk-ziel, welke de harp vraagt, als zij niet vraagt om een arcadisch XVIII-eeuwsche of om eene voluptueus Alexandrijnsche. Saint-Saëns, met al zijn trucs, met al zijn conventioneele muzikale snuisterijen, met al zijn grootheid ook, beschikt over het absolute meesterschap en wanneer hij voor harp schrijft is er geen enkele noot, die aarzelt, geen enkele toon, die op andere wijze dan door zichzelf verdedigd behoeft te worden. Dat is zelfs bij een neo-classicus buitengewoon respectabel, wanneer de modernen deze zekere gerustheid niet schenken, dat wordt vereerenswaardig wanneer hij daarenboven nog af en toe bloeiende dingen, interessante momenten componeert. Ik vroeg mij na dit stuk, dat door den jongen violist Jan Damen met overtuiging, bravoer en gemakkelijke zangerigheid gespeeld werd, fijn begeleid door Rosa Spier, wanneer de ‘modernen’ dit Saint-Saënssche meesterschap in hunne visies zullen hebben veroverd. Men zou echter de waarheid verloochenen, wanneer niet erkend werd, dat de ‘Sonate’ voor fluit en harp van Sem Dresden onder alle modernen het belangrijkst klonk. Het is eene tryptiek van bijna gelijke stemmingen, welke elkaar evenwichtig dragen. Het zijn drie vaag wisselende, onmerkbaar vervloeiende, pastorale mijmeringen, haast ongeaccentueerd, haast zonder gebaar, zonder gevoelsnuances. De fluit mediteert op een weinig nadrukkelijken achtergrond van weeke harpmuziek; zij mediteert bij voorkeur in de antieke tonen, die volmaakte melodie zouden zijn, wanneer het aeolische niet te strak domineerde en wanneer de dwang naar dominant en mediant de contouren minder sterk beïnvloed en begrensd had. Het is echter mogelijk, dat we daaraan moeten wennen, wijl er in Dresden's wezen nog veel ongrijpbaars en ondefinieerbaars verborgen ligt. Het is dus zeer goed mogelijk, dat we, na gewend te zijn, Dresden's peinzende stille zaligheid en den onberoerden droom, welke zijne Sonate uitspreekt, voor subliem en hemelsch zullen houden; dat wij dan ook niet meer verlangen naar modulaties in de gevoelens en de stemmingen, welke ons nu te onbewogen schijnen. De fluit-partij vond in Nic. Klasen een ontroerend toegewijd vertolker, virtuoos op zijn instrument, die zich met liefde gaf aan het werk.
Met Renée Muzikant vertolkte Rosa Spier van Paul Bazelaire (onbekend...) een fantasie voor piano en harp, de twee eeuwig-durende concurrenten. Het klank-resultaat der combinatie (op het stemmen na!) bevredigde, maar de compositie leed aan stijllooze leegten. In de ‘Deux esquisses antiques’ voor harp en fluit van D.E. Inghelbrecht mag de zoete en vlotte bekoorlijkheid geprezen worden. De Barcarolle van Roger-Ducasse, de ‘Variations pastorales sur un vieux Noël’ van Marcel Samuel Rousseau stonden in het moderne coloriet zoo goed en zoo kwaad de harp dat veroorloofde, met schitterende fragmenten en ook met veel overbodigheid, want in plaats van muziek te maken, zoeken de meeste modernen nog te eenzijdig en te kortzichtig naar de mogelijkheden en de technische grenzen der harp.
Al wat overigens bij kan dragen tot de herrijzenis van dit rijke instrument moet worden toegejuicht. Dat Rosa Spier optreedt met zulk een programma van niets dan noviteiten strekt haar als kunstenares tot buitengewone eer; het bewees haar goeden smaak, haar virtuositeit als harpiste, haar eerste-rangs qualiteiten als musicienne. Het instrument met de onwillige snaren, die zakten en sprongen, met de te dikwijls onwelkom nasilleerende bijgeluiden, had haar voor dezen avond minder tegenspoed mogen bezorgen.