Mahler's Derde
De lange en gigantische symphonie, welke bij de uitvoeringen van 1914 bewonderingen wekte vermengd met desillusie, gaf gisteravond desillusies, vermengd met bewondering. Muziek, die aanvankelijk zoo overstelpt als deze met mysterieën van structuur, geheimzinnigheden van bedoeling, grootheid van aspect, complicaties van het organisme, moet, wanneer men de machine van voren tot achteren, van onderen tot boven, van binnen en buiten kent, een inhoud van gerealiseerde psychische waarden hebben, welke minstens in evenredigheid staat tot de verbazing en de moeite, die de te ontwarren raadsels kostten, zij moet waarden bezitten, die de reusachtige maar bezwaarlijke, de immense maar lastig te omvademen constructie voldoende argumenteeren, die in ieder geval een beetje opwegen tegen de vermoeienissen van het plan, van den vorm, van de tendenz.
Ik geloof, dat Mahler's Derde daarin te kort schiet, en dat wij, na de crisissen van het hineininterpretieren, de crisissen der litteraire, philosophische spitsvondigheden gepasseerd te zijn, een levenskern vinden, die het hart nooit in zoo hevige mate betooveren zal, als het intellect betooverd scheen door de verschillende opgelegde problemen. Doch men licht dit niet toe in een paar woorden, en aan 't einde van een avond, die van de hoorders bijna evenveel inspanning vergde als van de vertolkers, en ik stel die analyse liever uit tot het concert van Zondag, dat opnieuw de Derde brengt. Laat ons voorloopig de medewerkers danken voor hunne aandacht, toewijding en overgave van alle krachten: het grandiose orkest, het vrouwenkoor van Toonkunst, het jongenskoor der Volkszang-vereeniging (met Den Hertog), Meta Reidel (al viel elke toon buiten de stemming van het Nachtlied) en Willem Mengelberg.