Johannes Röntgen [Debuut als pianist en als componist]
Het debuut van den heer Johannes Röntgen was niet in overeenstemming met den geest en de eischen van den tegenwoordigen tijd. De globale indruk is, dat men zijnen vader en opvoeder, den heer Julius Röntgen Sr., den directeur van het Amsterdamsche Conservatorium, liever minder openlijk getuigenis had zien afleggen van notoire achterlijkheid en ontwijfelbare onbevoegdheid in muziek-paedagogische zaken. De niet totaal oost-indisch-doove hoorder voelde zich een beetje gecompromitteerd en men schaamde zich als Amsterdammer. Wat! Uit de school van dr. Johan Wagenaar in Utrecht komen te zelfder tijd twee leerlingen, die niet alleen zeer begaafd zijn, maar die er zich op mogen beroemen de techniek der muziek tot op ongeveer den huidigen dag onder den knie te hebben. Dit zijn Willem Pijper en Van Goudoever, die den schrijver der programma-boekjes van het Concertgebouw aanleiding gaven om met eenige pretentie, maar niet geheel zonder recht, uit te weiden over eene ‘Utrechtsche School’. En een paar maanden later wordt onder het oog en uit den huize van den directeur van het Amsterdamsche Conservatorium een leerling losgelaten, wiens geboorte-jaar men zonder te chargeeren kan stellen op pl.m. 1800. (Geen drukfout!) Die in tegenwoordigheid eener soort van jongere generatie (conservatorium-gangers) successen behaalt, die door vrienden en begunstigers ontvangen wordt als een genietje. Deze jongere generatie, de heer Johannes Röntgen, de heer Julius Röntgen Senior schijnen mij allen te zamen een niet te onderschatten gevaar te loopen en wanneer zich onder de hoorders van gisteravond soms enkelen bevonden, die het wèl-meenen met onze muziek, die er zich van bewust zijn, dat eene Amsterdamsche instelling (daargelaten of de heer Johannes Röntgen nu juist wel ingeschreven leerling is van het Conservatorium) geen figuren mag leveren, welke alleen in de achterlanden van Tessel of Goeree-en-Overflakkee niet belachelijk zouden
schijnen, zulke hoorders moesten eene enquête eischen naar de toestanden in het Amsterdamsche muziek-onderwijs. Geen enkel conservatorium-directeur ter wereld, niet van de geringste provincie-stad, zou de verantwoordelijkheid durven dragen voor zulk een burgerlijk-anti-quiseerenden spruit, voor zulk eene overvloedige hoeveelheid conservatisme. Overal zou hem dat zijne reputatie en zijn post kosten.
De twee composities van den heer Johannes Röntgen, eene sonatine voor piano en eene sonate voor piano en viool, behoeven wegens hare verregaande onbeduidendheid, haar onbeschroomd gemis aan iedere actualiteit, haar nog nooit vertoond gebrek aan karakter en persoonlijk talent, niet in onderdeelen besproken te worden. Van eenige meesterschap werd geen blijk gegeven, zelfs niet van meesterschap over de schablone, over de formule, over de conventioneele trucs.
Als pianist behoort de heer Johannes Röntgen tot de duizend dragelijke pianisten, die onze stad waarschijnlijk zal tellen. Zijne voordracht van Bach's fuga's leed aan onklaarheid der exposés, onbeheerschte linker-hand, ondoorzichtige stemvoering, slecht pedaal-gebruik, gebrek aan constructief verband, terwijl het zware maatdeel tyran speelde alsof het rythme geslagen werd met een hamer. Van Schumann's Etudes symphoniques reproduceerde de solist alleen de kinderachtigheden.
Terwijl men in plaats van den vader Julius Röntgen Sr. onmiddellijk Johan Wagenaar aan het hoofd van 't Amsterdamsche Conservatorium geroepen zou wenschen te zien, leek het tijdens de viool-sonate onverklaarbaar, welke rechten de heer Julius Röntgen Junior zou kunnen laten gelden als hoofdleeraar in het vioolspel. Hij toonde zich een droog, middelmatig talent.