Concertgebouw-Sextet [Nieuwe werken van Paul Juon, Eugène Goossen en Ravel]
Het is een feest der wereld, tot welk noodigt de kamersymphonie van Paul Juon. Zij heeft het internationaal optimisme en de gevoeligheid, den vluggen roes, de opgemaakte, opgelegde pathetiek in elke stemming, zij heeft de vlotheid, den onafgebroken stroom van een verkoopbaren roman, die minstens een halven dag niet loslaat, - als er uit een roman zooveel opgewektheid kan mousseeren als uit deze champagne-muziek. Van alle kanten zwellen klanken, melodieën en rythmen op altijd gevraagde en gewilde deiningen, het is vier deelen lang la joie de vivre, die behaaglijk en luidruchtig, met de illusie van een tikje bruikbare melancholie, de ooren vult en overbruisend aanruischt. Als ideëele aanknoopingspunten kan men zich (behalve vervoerende spoorweg-lectuur of een nooit-eindigend feuilleton) de internationale en populaire mondaniteiten en nacht-kunsten denken der schilders. In muzikaal opzicht is deze kamersymphonie eene samenkoppeling van Brahms en Tschaikowsky, die beiden karakteristieke gemeenzaamheden hadden en elkaar dus niet konden velen. De accenten hunner goed-gehumeurdheid en de bezwijmingen hunner elegieën zijn door Juon vermengd met eene virtuositeit, die mooier streven waard is; het air van lichte beneveling (dionysisch!!) en eene niet onnaspeurlijke opgeblazenheid, (resultanten der spiritueele paring van die twee ongeruste, onbevredigde, koelbloedige beroeps-pathetikers), deze vitaliteit en poëtische lusten van wel-doorvoede schoonheidszoekers zijn door Paul Juon verklankt met eene beheersching van het materiaal, eene aangename nooit weifelende zekerheid, een onbekommerd zich-uitleven (!), en andere technische qualiteiten, waaraan niets mankeert. Maar bij meesterwerken eischt men meer concentratie, een hoogere levensvisie, een optimisme dat minder geraas maakt, niet zooveel zelfvoldaanheid, etc., etc.
Het meest curieuse was de uitvoering der negen spelers: eene viool (Helman), een alt (Alex Polak), een cello (Loevensohn), een contrabas (H. Stips), een hobo (Blanchard), een clarinet (Swager), een hoorn (H. Tak), een fagot (De Groen) en een piano (Evert Cornelis). Geen dirigent -, bij een muziek, waar een dirigent die zijn publiek kent, corybantische en bacchantische arm-zwaaien en handentremolo's zou lucht-teekenen. Maar welk een samenspel hier zonder leider! Welk eene nauwkeurigheid in de nuances, welk een evenwicht in de altijd bezwaarlijke klankverhoudingen! Welk eene geladenheid van atmosfeer, van expressies, van passie! Men kan zich voorstellen bij zulk eene doorloopenden groei van de individualiteit der spelers, dat men langzamerhand en geleidelijk zal terugkeeren tot het orkest zonder dirigent, gelijk het bestond in de achttiende eeuw. Zooals in de vijftiende en zestiende eeuw de koren zonder dirigent zongen (wijl er van geen dier oude en buitengewoon gecompliceerde werken partituren werden samengesteld) en nochtans problemen uitvoerden, waarbij de modernste complicaties kinderspel blijken. Wij kunnen deze ontwikkeling overlaten aan wetten en krachten die buiten ons om arbeiden en waaraan wij meestal slechts onbewust deelnemen.
* * *
De andere noviteit (‘Vijf indrukken uit het buitenleven’ voor fluit, violoncel en piano, van den jongen Belg Eugène Goossens), kan men met waardeering herdenken. Het is vaardige, duidelijke muziek. Niemand zal zich vergissen in den golfslag der rivieren, het luiden der dorpsklok, de pret van den kermis, en de rest der typeeringen. De instrumenten zijn behandeld met een merkwaardige kennis van zaken, de cello vermenigvuldigt zich op de gelukkigste wijze tot alt, en zoowel bij de fluit als bij de violoncel is alle denkbare partij getrokken van de coloristische dienstbaarheden. Goossens echter heeft niet zooveel inhoud als de instrumenten, welke hij gebruikt. Zijne voornaamste bron van inspiratie is Puccini. Bij Ravels Introduction et Allegro mocht mevr. Paula Fischer gevierd worden als meesteresse op de harp. Het wonderbaarlijkste en onontdekte dat Ravel hier schrijft werd als een wonder en ongeëvenaard vertolkt met de raffinementen van alle harpen en aeolus-harpen.
Het interieur, waarin dit enthousiast ontvangen Concert plaats vond, had zijne voordeelen van stemmigheid en acoustiek. De voordeelen van stommigheid zijn vatbaar voor ontwikkeling en vervolmaking. Diverse accessieten (schilderijen, schoorsteen-‘garnituur’, bierpul stoelen) kunnen zonder vermeerdering van kosten zoo gekozen worden, dat zij minder aanleiding geven tot bedenkingen en tot critiek. In principe echter moet het idee van den heer Smies toegejuicht en door andere concerteerenden zooveel mogelijk overgenomen worden. Tot er eene nieuwe zaal gebouwd is die harmonieert met het begrip Muziek.