Leny Noske-Friedlaender en Arthur Orobio de Castro (Concertgebouw, kleine zaal) [Werken van Mozart, Beethoven, Schumann-Dietrich-Brahms en Schäfer]
Het licht tempen in de kleine zaal mag tot heden alleen Dirk Schäfer. Ten eerste weet hij practischer om te gaan met de effecten van het half-donker en geeft den man aan 't schakelbord betere orders; ten tweede is dat bij hem stijl, het hoort bij zijn verschijning, die de ingekeerdheden overal met zich meedraagt of men hem ziet in de Kalverstraat, in de tram of in den schouwburg, het hoort bij zijn wezen, dat met 't jaar somnabulistischer schijnt te worden, afgewender van 't volle daglicht of van electrische lampen, die daarop lijken, hij heeft ook inhoud genoeg om een half-donker te vullen, wat niet zoo gemakkelijk is als men denkt.
De schemer, die bij Schäfer droomen suggereert, suggereerde bij mevr. Noske en den heer Orobio de Castro dommel en eentonigheid. Met de qualiteiten, welke beiden bezitten, de violist eene warm-zingende e-snaar, de pianiste eene mooi afgewerkte, parelende vaardigheid, toovert men nog niet en speelt men niet den magiër. Beiden konden eene stemming dikwijls subtiel en evocatief aanheffen, maar bezaten nergens de psychische kracht noch de materieele beheersching om de muziek ongestoord te voeren tot haar slot en haar bevrediging. Om de beurt vervielen beiden tot matheden, vermoeienissen, aarzelingen, welke dubbel-zwaar drukten in de kunstmatige en onbehaaglijke atmosfeer. Mevrouw Noske had bovendien eene onbegrijpelijke manier om elke muzikale continuïteit te breken. Men moet niet het minste gevoel voor tonale verhoudingen en klank-werkingen hebben, om te midden van eene sonate in es (Mozart) en g (Beethoven) het gebruikelijke en op zichzelf reeds storende stem-accoord aan te slaan, en den violist zoo de juiste toonshoogte voor zijn weifelende snaren bij te brengen. Voor de gevoeligheid van sommigen is dat erger dan een licht van 50.000 kaarsen.
Behalve de pas vernoemde werken gaf het programma een der vier tot een ‘sonate’ gekoppelde stukken, waarmee Schumann, Dietrich en de jonge Brahms Joachim vermaakten en lieten raden ‘van wien het was’.
Men eindigde met Schäfer's vierde viool-sonate, welke dezen winter voor den tweeden maal op het podium kwam.