Koninklijke Oratorium-Vereeniging: Johannes-Passion
Het mag verbazen, dat nog geen enkele der vele godsdienstige Gemeenten hare liturgie inrichtte met de werken van Bach, die heel zijn leven geofferd heeft aan zijn geloof. Het zou 't mooist denkbare museum kunnen zijn en 't zou een der mooist denkbare liturgieën kunnen worden. Bach schreef vijf complete jaargangen kerk-cantates voor alle Zon- en feestdagen, en al raakten er verloren, voor eentonigheid, schijnt het, zal men niet bang hoeven te zijn. Hij schreef oratoria voor Kerstmis, Paschen en Hemelvaart, hij schreef twee Passies, hij bewerkte ik weet niet hoeveel Koralen, hij componeerde preludia, postludia, fantasieën, fuga's voor orgel, die allen een religieusen onder- en boven-toon hebben. Kortom, met het onmetelijke levenswerk van Bach, den grooten en trouwhartigen Lutheraan, is een volledigen, gesloten en imposanten Dienst samen te stellen, welke alle diensten der aarde aan wijding en schoonheidszin zou overtreffen.
Nu is alles verspreid en geprofaneerd voor wereldlijk gebruik. Nu behalen virtuozen, dirigenten, uitgevers roem en geld met deze muziek, die nooit ‘kunst’ heeft willen zijn, doch alleen verheerlijking van God en stichting van geloovigen. Nu blijft de kern van al deze gezongen aanbidding, moraal en herderlijkheid voor bijna iederen verborgen, omdat bijna iedereen dezen devoten en machtigen architect van Gods-dienst wil proeven als ‘kunst’. Ja, waarom zouden deze uitvoeringen niet kunnen gebeuren in een van onze kerken, waar de voorvaderen rusten onder de zerken, waar wij hetzelfde zingen en bidden als zij, de dooden? Waarom niet? Waarom kan het Katholicisme niet dezelfde renaissance opbouwen met zijn Palestrina of Orlando Lasso? Wijl 't een der breuken is in de moderne beschaving, dat 't essentieelste deel van den Gods-dienst, de schoonheid, buiten den Gods-dienst is gestooten en werd overgeleverd aan een achtenswaardig, maar, vanuit den eenen gezichtsboek, tragisch dilettantisme. Het kan niet anders of bij eene Passie, welke lijden en dood van Christus bezingt, trachten de Eeuwen achter ons op te schemeren, en het kan niet anders of wij hooren haar zuiver en verheven en heilig accent, dat zooveel natuurlijker, zooveel waarachtiger klinkt dan het onze. Het is tragisch te moeten bedenken, dat een Dürer b.v. zijne hazen, konijnen, marmotten en andere dieren humaniseerde en zoo menschelijke gezichten gaf, dat een vorige tijd steenen, boomen en de geheele natuur kon bezielen, terwijl deze tegenwoordige dagen in werken, waaruit de ziel het luidst behoorde op te klinken, alle contact met het diepere bewustzijn kwijt raakten.
De muziek van Bach is mij gisteravond niet zeer nabij gekomen en de teksten van Johannes evenmin. De heer Tierie, leider der Kon. Oratorium-Vereeniging, weet waarschijnlijk evengoed als ik, wat de historische eischen zijn, om eene Passie van Bach zoo weinig mogelijk apocrief uit te voeren, dat hij daarvoor een zeer groot gedeelte van zijn koor, een aanzienlijk deel zijner orchest-bezetting kan missen, om te zwijgen van het kerk-gebouw, de quaestie der solisten, het accompagnement der recitatieven, den stijl der koralen etc. Hij stoort zich evenmin aan den historischen Bach als ‘Toonkunst’ zich daaraan stoort, en Tierie heeft nochtans meer redenen en kansen om den historischen Bach te geven, daar zijne uitvoeringen niet gebonden zijn aan eene traditie, gelijk die van ‘Toonkunst’. Maar zooals het de sleur is, welke hem de Johannes-Passion doet kiezen, zoo is het de sleur, welke hem weerhoudt dit oratorium te herscheppen in zijn juiste verhoudingen. Wij, Nederlanders, brachten het in de muziek-beoefening tot een vrij merkwaardigen bloei, doch we hebben onze voortreffelijke eigenschappen dermate georganiseerd, gesystematiseerd, dat zij een wal geworden zijn, die al het nieuwe, alle vernieuwing, alle jonge levenskracht als vijanden buitensluit. Het muziekleven in bijna al zijn vertakkingen heeft elke spontaniteit, elke neiging tot het verrassende, het onbekende ingeboet. Het is jammer, dat de Johannes-Passion op de meest gebruikelijke wijze wordt vertolkt, doch het is nog meer jammer, dat ook de Kon. Oratorium Vereeniging de voldoende energie mist om in elken tijd, ook in dèzen, nieuwe banen te zoeken.
Van Tulder was een Evangelist, die in verschillende details zijner partij veristische en dramatische kleur trachtte te brengen. Hij stond in deze opvatting echter tamelijk alleen, ook tegenover den dirigent en de begeleidende piano, wat den indruk wekte, dat zijn rol nog niet gestileerd was tot eenheid. Ik geloof, dat Van Tulder daaraan de minste schuld droeg. Van Oort's Christus was zacht, week en welluidend maar zeer weinig suggestief. De scène welke Christus in alle kunsten zijn uitnoodigendste aureool van goddelijkheid gegeven heeft, het Laatste Avondmaal, die vooral de Matthaeus-Passion heft in zulk een supra-natureel licht van mystieken offer-gloed, deze scène ontbreekt in de Johannes-Passion, wat ook de Christus-figuur drukt en beperkt. Maar gelijk de Matthaeus-Passion het Lijden transponeert naar een sacerdotaal bovenwereldlijk plan en contacten geeft met de diepste en de algemeenste mysteries der menschheid in eng-christelijken, in paganistischen en pantheïstischen zin, zoo speelt de Johannes-Passion in een provincie-stadje ergens op de nuchtere aarde, en doet het verhaal in duidelijke, spaarzame accenten, welke alleen in een paar aria's over de realiteit heen fantaseeren. Deze aria's met obligaat oboe d'amore van Krüger, oboe da caccia van Blanchard, fluit van Willeke, cello van Meerloo, die allen meesterlijk waren in hun spel, werden gezongen door twee invallers: mej. Joh. Brandsma en mevr. Dresden-d'Hont van Tulder en Van Oort. Het desillusioneert altijd eenigszins, dat de stemmen, die moeten klinken naast deze antiek-droomende instrumenten nooit de superieure zekerheid van voordracht, het kalm en veilig zweven boven alle zwarigheden, de betrouwbare rust kunnen bereiken van de hen vergezellende instrumentale solisten. Doch daarvan afgezien viel ieder te waardeeren, al ontbeerde men bij ieder het absolute meesterschap. Hendrik Koning, die zijn vibrato nog steeds niet beheerscht zong met daverenden klank de kleine rollen, de
allerkleinste werden eenigszins parodistisch weergegeven door een anonymus uit het koor. De piano klonk vlak en burgerlijk; duizendmaal liever dan dit moderne kleurlooze geluid hoor ik den clavecimbal, welke gebreken hij dan hebben mag. Ik vroeg mij af waarom men bij de recitatieven, deze reliquieën van den Keltischen Bard en den Griekschen Rhapsode, niet eens met harp-accompagnement zou probeeren. Louis Robert zat aan het orgel en zijne eensgezindheid met den dirigent schoot meermalen een seconde tekort. Accuratesse echter is de sterkste zijde niet van den heer Tierie, naar wiens goede eigenschappen ik den heelen duur der uitvoering te vergeefs gezocht heb. Het best is hij, waar hij uit de verte Mengelbergs sensitivisme en effecten copieert, het slechtst, waar hij maatslaat naar den meest ouderwetschen trant als b.v. in het beginkoor. Ik dacht, dat het langzaam wel tot de ongeoefendheden der vereenigingen uit de provincie was gaan behooren om de coloratuur zoo onmuzikaal, onmelodisch en houterig vier aan vier te onderverdeelen alsof men gamma's studeerde. Het koor trouwens moet weer geprezen worden om zijn uitstekend te verwerken stemmen-materiaal en zijn voortdurende geschiktheid tot eminenten arbeid. In verhouding daarmee wordt bij de Kon. Oratorium-Vereeniging veel te weinig bereikt.
Zou met een beetje goeden wil de dispositie der woorden in het tekstboekje niet zóó kunnen geschieden, dat het hinderlijke ombladen, waarmee de zaal zoo luidruchtig kan opschrikken gedurende de schuchterste muziek, vermeden werd? Dat is, dunkt mij, niet moeilijk en zal in ieder geval gemakkelijker zijn dan het publiek op te voeden tot deze noodige stilte.
Het Concertgebouw-orchest, buiten de vernoemde solisten, speelde in hoofdzaak continuo's en Bach bereikte daarin herhaaldelijk eene phenomenale droogheid, waartoe het orchest als zoodanig niet verplicht moest kunnen worden.