Werther (Carré)
Er zijn in de eerste bedrijven van Massenets ‘Werther’ liefdesthema's, die voortdurend dreigen om te slaan in valse lente noble et sentimentale. Er zijn zoete muzikale vaagheden, losse aanduidingen, die nooit kern genoeg krijgen om ‘Méditation de Thaïs’ te worden, hoewel ze dit voortdurend schijnen te wenschen. Men tast tot na de pauze in een luchtledig en 't stuk is op 't kantje af van vervelend. De kinderen, die kerstliedjes leeren, zingen aardig, Charlotte is popperig, haar vader doet zijn best en Werther is onmiddellijk verrukt, doch alles staat op een doode-punt en er gebeurt niets. Wat de monotonie even zou kunnen breken, - de twee drinkebroers, de kerkmuziek, het vijftigjarig dominees-feest - is radicaal gekortwiekt en komt wegens de droge vertooning niet over 't voetlicht.
Maar wanneer Lotte, Werther en Sophie het heele drama overnamen, wanneer men ongestoord wanen kan in eene Fransche Opera te zijn, wanneer het orchest op eens verwisseld lijkt, en begeleidingen gaat spelen, welke de muziek recht naar het hart dragen, een symphonisch intermezzo zoo vertolkt, dat het geheele entre-acte vult met tragische accenten, dan wordt Massenet werkelijk groot. Dan wordt Massenet allereerste-rangsch, en zoo volmaakt meester van de situatie, dat ieder verzinkt in een gespannen zwijgen, wat bij dit jaargetijde der verkoudheden een summum van suggestie mag heeten; eene stilte welke hij met niet meer bereikt dan stilte. Bij dit afscheid, bij dezen dood componeert Massenet dan ook zijne geconcentreerdste ontroeringen en hoe gerekter en leeger de handeling wordt, des te gedrongener en betoovender klinkt de zachte, hypnotische muziek.
Het wonderlijkste is, dat ons het heele drama eigenlijk geen zier kan schelen. Charlotte en Werther passen hier samen als Ninette en Rintintin en Wagner had ze zelfs met geen drankje bij elkaar behoeven te brengen. Maar Massenet laat Werthers meest lyrische vurigheden met een handgebaartje door Charlotte afwijzen en ik geloof, dat niemand het zonderling vindt voor den eersten keer bij te wonen, hoe een Tenor vier bedrijven lang tegen een gesloten deur loopt. Als de handeling ons trouwens wilde raken zou ze hoogstens één tooneeltje mogen duren.
Levin was de goedige vader, Blok de eenigszins raadselachtige man van Lotte; allebei zeer draaglijk; Van Aerschot en Van Reen zongen het onverklaarbare Vivat Bacchus een beetje te kerkelijk en te Zondagsch tegenover het rijke brok kathedraal; Celine van Leeuwen gaf de vroolijke en vogelachtige Sophie met vibrato's, welke soms meer van een vogel dan van een zangeres hadden en de intonaties niet altijd zuiver maakten; Louis Dister was Werther en overal prachtig, waar hij zijn geluid niet forceerde; Zorah Dorly was Lotte en de actrice liet zich wederom meermalen door de zangeres overtreffen. Doch beiden verhieven de laatste scènes tot een aandoenlijk, bijna gaaf drama.
Van Amerom als kapelmeester van een orchest, dat ik voor de eerste maal in dit seizoen goed en stemmingsvol hoorde begeleiden, moet met eere vermeld worden.