[Het Pianoconcert van Grieg - Christine van Wamel]
Grieg was naïef genoeg om er zich over te verbazen, dat zijn piano-concert door Liszt uit het manuscript en à vue gespeeld werd, zóó geniaal, dat de jonge componist ‘lachte als een idioot’. Dit gebeurde in 1870 te Rome, waar Liszt uitrustte en op zijn manier mediteerde. Liszt had de geheele muziek in zijn universeel brein; hij doordrong Chopin van a tot z, hij overzag Wagner en was dezen schoonzoon, die dikwijls van hem leende, aan inventies nog steeds een paar jaren vooruit; Liszt droeg alle denkbare piano-trucs in zijn synthetischen geest en in zijn vlugge handen; Liszt had ook nog zijn eigen composities, welke niet in vooruitstrevendheid te kort schoten. Hij antwoordde dus eenvoudig aan den verbaasden Grieg: ‘Van 't blad spelen kunt ge mij wel toevertrouwen, want ik ben toch een oud en gewikst muzikant.’
Wat klinkt dat ironisch voor den tegenwoordigen hoorder, die in het heele concert bijna niets merkt dan ‘das Zeug dazu’, gelijk Liszt zei, bijna niets dan cliché en schablone, met hier en daar een verrassend opduikende frase, een gezegende afwijking van de steriele recepten, een poging om muziek te dichten in plaats van overgangen en doorvoeringen en coda's te verzinnen volgens de regels van het boekje! Grieg is enkele jaren achterbaks gebleven en dit schijnt nuttig geweest te zijn om over-klaar te doen blijken hoe reddeloos hij verouderd is, hoe onmetelijk veel kwaad het Leipziger Conservatorium gedaan heeft aan zijn rijk, jong en natuurlijk talent, hoe daar in die stad van de muzikale reactie alle basis voor zijn vruchtbare ontwikkeling en spontanen groei is weggegraven. Grieg's ouverture Im Herbst telt fijn-afgestemde maten naast digressies, bij welker onnoozelheid men versteld staat; zij telt kinderachtige recapitulaties, welke men met pijnlijken wrevel bijwoont en dan weer vondsten, kort, maar zuiver opbloeiend, en eene zoo echte ras-persoonlijkheid openbarend, dat men in 't harnas raakt tegen de ontzielende en dogmatische stad, die heel zulke hoopvolle begaafdheid sloeg met verdorring. De losse, vlakke, rammelende verhoudingen, waarin het piano-concert geschreven is, de vulsels, de leegten, de slecht-sluitende, treurige formules en de sinds lang verbruikte hyperbolen, maken 't begrijpelijk, hoe Vincent d'Indy, die in ieder geval verstand heeft van 't vak en van stijl, kon zeggen, dat Grieg, een begaafd musicus, nooit heeft kunnen componeeren. Ik geloof, dat wij hier nog verder zijn dan D'Indy. Grieg klinkt ons erger dan prehistorisch, met geen enkele kans op rehabilitatie.
Mej. Christine van Wamel, leerlinge van 't Gentsch conservatorium, van Moszkowsky te Parijs, daarna van Willem Mengelberg, was de soliste in Griegs concert en zou een prachtig succes behaald hebben, wanneer de muziek haar niet had neergedrukt. Zij is eene pianiste met subtiele, zekere techniek en met juiste, boeiende muzikaliteit, waaraan Mengelberg op zeer gelukkige wijze den laatsten toets gaf. Hare voortreffelijkste expressies, de nuances, de kleine ritardandi in een triller b.v., hare klank-stuivende manier van arpeggieeeren, hare lenige voordracht der goede melodieën en rythmen, de veerkrachtige weekheid van aanslaan, de continuïteit der motieven onderling, de zangerige omfloersing der lyriek, dat zijn finesses en eigenschappen, welke slechts Mengelberg haar kon suggereeren en die zij met voldoende behoud van hare individualiteit toepast. Christine van Wamel heeft meer geboeid dan verschillende zeer gerenommeerde solisten der laatste weken. Zij had hare vermoeidheden, hare inzinkingen, doch die behoeven bij zulke remmende muziek niet onderstreept te worden.
Na de pauze was Tschaikowskys Vierde Symphonie aangekondigd, welke kort geleden pas ging. Lees het ‘Hbld.’, ‘De Tel.’, het ‘Utr. Dgbld.’ van toenmaals, wanneer gij wilt weten voor hoe slecht men dit werk houdt. Het bestaat hier dan ook alleen nog ter wille van den dirigent, wien het gelegenheid schenkt tot gemakkelijke virtuositeiten, pour épater le bourgeois, gelijk 't ‘Utr. Dgbld.’ schreef. En Mengelberg moest daar zuiniger mee zijn.