Nederlandsche Opera: Othello (Stadsschouwburg)
Men moet twee dingen bij deze vertooning nadrukkelijk onderscheiden: het scenische en het vocale gedeelte.
Overal waar gespeeeld moest worden, 't zij met gebaren, 't zij met insinuaties in 't geluid, met die nuances in den toon, welke de gebaren en de woorden hun bijbedoelingen en onderbewuste accenten geven, welke vooral in Othello van onmisbare beteekenis zijn, dus overal waar van den speler psychologisch inzicht en weergave gevraagd werd, stond de voorstelling buitengewoon zwak.
In de eerste plaats door den dirigent Willem Harmans. Harmans is een bureaucratisch kundig leider, die 't best in zijn rol zou zijn bij de classieke oratoria, waarvan de achting welke zij inboezemen gelijk staat met de verveling. Harmans dirigeert iets zoo zakelijk als hij kan en met een warmte, welke met zijne zakelijkheid in overeenstemming blijft.
Maar hij bezit niet de inspiratieve eigenschappen om uit den klank en uit de rythmen accenten op te roepen, welke rondom de muziek de stemmingen weeft, die het contact vergemakkelijken en onvermijdelijk maken. Harmans' directie van Othello was nergens gespannen, nergens electrisch en in geen enkel onderdeel van de opera heeft hij verrassingen weten te leggen. Men mag het er echter op grond van de muziek met reden voor houden, dat Othello, het eerste werk van Verdi's zeer actieven, zeer vurigen, doch minder volop-bloeienden ouderdom, deze nerveuze waakzaamheid bijna onophoudelijk noodig heeft. De soberheid van teekening en factuur tot welke Verdi in Othello vooral op de kritieke momenten (het laatste bedrijf staat in ‘leegheid’ gelijk een Tristan en Pelléas et Mélisande) is teruggegaan, eischt bij den aanvoerder een geest en een bezieling, welke het geringste détail moeten doen trillen van leven en bewogenheid. Van deze hoedanigheid toonde Harmans geen spoor en met eene brave candiditeit metamorphoseerde hij den ouden, fellen, wilden en van donkere vitaliteit verteerden Verdi tot een schoolschen oratorium-componist. Ik kan mij Othello slechts denken in een fantastisch rubato, eene altijd ontvlambare directie, van de eerste noot tot de laatste.
Vervolgens is de Jago van Helvoirt Pel eene onverwachte teleurstelling geweest. Ik weet niet of Pel den Jago heeft gezien van Coen Hissink, maar hij had dezen zeer intelligenten speler moeten zien en van hem moeten leeren. Het is ondenkbaar, dat Jago door eene ènkel-vocale uitbeelding gecreeërd kan worden en ik begrijp niet hoe Pel kon vervallen tot alle kortzichtigheden waarvan zijn vertolking blijk gaf. Nemen wij b.v. de chromatische gamma uit het drinklied (1e bedrijf); die moet diaboliek en vinnig opschateren, opgillen, fanatiek en infernaal. Maar Pel bracht ze als een zang-oefening. Van Jago's duivelsch Credo (2de bedrijf), een der meest grandioze verdoemenissen uit de litteratuur, een monument van haat en vervloeking, (zoo moet het ten minste aandoen) maakte hij een kranig en tam voordrachtsnummer. Als Helvoirt Pel een goed, rondborstig mensch is, die zich niet kan verplaatsen in deze afgronden van sluwheid, list, geniale schurkerij en satanische bezetenheden, waarom neemt hij dan den Jago op zich?
Deze tekorten, die niet alleen op rekening komen van den speler, doch waarvoor ook dirigent en regisseur verantwoordelijk staan, worden op gelijken tred voortgezet door de Desdemona van mevr. Van Raalte-Horneman. Hare Desdemona (dat 't gansche stuk door in twéé verschillende uitspraken gezongen werd!) was niets dan eene copie van hare Elsa en dit is te weinig. De weg droomende, ietwat somnabulistische, lunaire accenten van Elsa passen niet bij de Desdemona van Verdi. Neen. Deze argelooze en tragische heldin heeft een gloeienden onder-brand van liefde en verliefdheid. Zij moet die uitstralen bij elken toon. En hoe frêler, hoe lijdzamer en smart-bereider zij wordt voorgesteld, des te verlangender moet zij in haar allerdiepste concentreeren die toegewijdheid en onvoorwaardelijke liefde.
Er detoneerde nog meer in het drama. De Cassio van Schulze zag er bespottelijk gecostumeerd uit, de Emilia van Buyens werd geen moment tot werkelijkheid, de Rodrigo van Monasch viel overal uit het kader, de Lodovico (Gezant) van Hendrik Bloemgarten, met zijn kop van Karel den Groote, behoorde tot het poppenspel.
Alleen Jules Moes, (Othello) toonde het persoonlijk begrip, de voortvarendheid, de soepele mobiliteit, het ras, de steeds gereede passie, de veerkracht, de spontaniteit, kortom de figuur, welke voerde en hield in de sfeer van Verdi, die tot zijn dood de onstuimige herschepper is geweest van primitieve, onmiddellijke en menschelijke natuur-krachten. Men mag zich afvragen wat Othello zou geworden zijn zonder Moes. Eene bloedelooze en academische Matthäus-Passion, met zware, ondoorworstelbare recitatieven en vlakke, onvoldragen melodiek.
Over de scenische tekorten konden de vocale voortreffelijkheden niet heenzetten, want zij leden den weerslag der algemeene slapheid. Het vocale element moet nochtans geprezen worden en met een dirigent en een regisseur die hun taak juister opvatten (regie is niet alleen het in stellage brengen van een behaaglijk-Moorsch decor, het manoeuvreeren met een schilderachtig aangekleed koor) met een dirigent en regisseur, die verstand hebben van stijl, van muziek en van Verdi, had deze Othello, zonder de moeite en zonder de kosten extra te verzwaren, tot een levende en schitterende voorstelling kunnen groeien.
Bij vlagen ziet men in de leiding der Nederlandsche Opera ontstellende gapingen, die vooral aan 't licht komen, wanneer het standaard-repertoire verlaten wordt, en in de leiding van het Gezelschap lijken ons ingrijpende wijzigingen met den dag noodzakelijker te worden.
Ik kan daarom eindigen met oprechte hulde aan de meeste individueele medewerkers onder de vertolkers, aan het over 't algemeen zeer mooi spelend orchest (dat contra-bas-soli uit 't vierde bedrijf niet lukten, lag aan den dirigent), aan het koor, schitterend in 't eerste en derde, mat in 't tweede bedrijf en zelfs aan de hulptroepen, die in 't derde bedrijf achter de schermen hunne brillante fanfares bliezen. Ik hoop ook nog, dat het stuk bij de tweede opvoering, die ik zal gaan zien, beter is ingespeeld. Het zou in ieder geval jammer zijn als het kelderde.