Nederlandsche Opera: Othello (Stadsschouwburg)
Het affiche dat Othello op de zuilen heeft aangekondigd, schreeuwt een smakeloosheid door de stad, welke bij deze première weinig goeds voorspelde. Het ding is op zoo verbluffende wijze mis-teekend en mis-kleurd, dat men voor dezen zeldzamen keer (dergelijke buitennissigheden zijn werkelijk zeldzaam geworden) eens niet den auteur zou willen kennen, doch den lastgever, die meesterwerken zoo afschrikwekkend laat annonceeren. Deze lastgever moest een juister begrip hebben van de artistieke standing der Nederlandsche Opera.
Men had ook mogen verwachten, dat voor eene première, welke maandenlang overwogen werd, het uit 1902 gedateerde tekstboekje herzien zou zijn. Dit wil zeggen: van het betreurenswaardig jargon gezuiverd, dat het zingen op Nederlandsche woorden in een bijna onherroepelijk kwaad gerucht bracht; en ook: meer conform gemaakt aan de uitvoering. Het lijkt mij een verkeerde gewoonte, welke niet voortgezet mag worden, om het slechtste uit den inboedel van een vroeger gezelschap zoo zonder blikken of blozen over te nemen, er een nieuwen omslag op te hechten en 't boekje met al zijn bedenkelijke qualiteiten te verkoopen. Men kan de tegenstanders der Ned. Opera op 't oogenblik geen beter wapen in de hand geven om de instelling te treffen. Er mag met reden gevraagd worden, waarom de goede richting, welke éénmaal (bij ‘Kolonel Chabert’) beproefd is, zoo spoedig - en voor goed werd - verlaten.
Laat mij deze opmerkingen afzonderlijk maken en vóóraf, om hedenavond op de vertooning, welke bijna geheel door Jules Moes (Othello) gedragen werd, terug te komen.