Willem Andriessen, Sepha Jansen, Alphons Jansen [Franck, Vioolsonate - Brahms, Cellosonate op. 38 - Beethoven, Pianotrio op. 97]
De vioolsonate van César Franck kon wel af en toe in zacht verlangen brengen, want soms is het troostrijk genoeg om zich over de spelers heen te fantaseeren, hoe groot en hoe vervoerend de muziek zou kunnen klinken en zich aan die vergezichten te bedwelmen. Ik weet wel, dat het eerste deel van Franck onder Willem Andriessen's handen en Sepha Jansen's stok niets had van dien weemoed en stil ontwakende liefde, welke men daar zou willen hooren en die zoo moeilijk te vertolken zijn; ik weet wel, dat de Allegro niets had van de wilde onstuimigheid, waarmee Franck tot in zijn ouderdom kon rukken aan de tralies, in welke het jammerlijke leven hem gevangen hield; dat deze allegro ook niets had van die oneindig bitter-zoete extase, waarmee Franck het heil herdenkt, dat hij gezocht doch niet gevonden heeft; ik weet wel, dat de Fantasie niet gedroomd en niet gebeden werd, dat de finale niet zong van uit dien versluierden en mystieken geluksstaat der blijde gelatenheid, welke Franck óók eigen is, ik weet wel, dat Willem Andriessen mij buitengewoon ontgoochelde, door in zijn spel niets, maar dan ook niets te dichten, te tooveren van de innigheid, van de pieuse voorzichtigheid, het stille respect, de huiverende liefde en al de geheimzinnige bewogenheden, waarmee de wedergeboorte van een muziekstuk moet worden gevierd, dat hij mij gepijnigd heeft door zijn gezichtshoek zoo laag en vlak te nemen, door het muziekstuk zoo koel te beschouwen, en ik voel wel de wrangheid van te moeten ervaren, dat iets wat zoo boven alles dierbaar is, zoo boven alle mate kan worden misverstaan...... maar wat doet het er toe?
Voor eene goed-gevulde zaal werd daar huiselijk gemusiceerd met eene altijd gemoedelijke bonhomie en oprechtheid, terwijl die goed-gevulde zaal nadrukkelijk hare tevredenheid betuigde. Het was niet vlekkeloos wat Sepha Jansen deed, die gauw over hare kracht reikte en gauw forceerde, zelfs Andriessen beging onverwachte slordigheden, maar er hing eene welwillende sfeer, die alles scheen te vermurwen. Wij zijn trouwens van Andriessen den laatsten tijd wel eens beter gewend om door zulke momentane zelfverlorenheid niet uit het lood te raken.
Sepha Jansen, verdienstelijk spelend, ontwikkelde zich nog niet tot eene persoonlijkheid, Alphons Jansen, debuteerend met eene cellosonate van Brahms (Op. 38) waarvan het laatste, gefugeerde deel het totale cello-karakter op een in dezen tijd onverdraaglijke wijze ignoreert, Alphons Jansen is uitstekend in de half-tinten, en voornamelijk op de c- en g-snaren, doch alles wat boven de half-tinten ging, scheen te moeten mislukken in droge, onbeheerschte, schorre overdrijvingen. Jansen bezit eene goede techniek maar van de timbre's en te expressies heeft hij nog veel, nog bijna alles te leeren.
Met hun drieën speelden de uitvoerders het wonderbaarlijk zangerige trio van Beethoven (Op. 97) en gaven het met een verrassende solidariteit dezelfde tekorten, welke ik bij Franck's vioolsonate trachtte te ontvouwen. En wederom slechts vèr over de spelers heen kon deze sublieme Beethoven ontroeren.