[Elly Ney
in Mendelssohns Pianoconcert - Debussy, Ibéria]
Een paar zeer onbelangrijke thema's, opgevuld, afgewisseld, verdrongen, verbeuzeld door verminderde-septiem-accoorden, door dozijnen en grossen verminderde-septiem-accoorden in den vorm van de banaalste arpeggio's omhoog-omlaag-omhoog, in den vorm van tremolo's en andere getruqueerde rythmen, - dat is het piano-concert in g moll, opus 25, van Mendelssohn-Bartholdy, door Debussy genaamd ‘un notaire élégant et facile’. Een verminderd-septiem-accoord, krakend of donderend of liefelijk ruischend, naar gelang de te vertolken emotie is het type-accoord geworden voor de expressionismen der hedendaagsche bioscoop-pianisten-explicateurs en men zou daaruit mogen concludeeren, dat Mendelssohn nog wel zéér van dezen tijd is. Men waardeert immers aanknoopingspunten en zelfs zùlke. Ik vermoed echter, dat velen gisteren den dramatischen, den lyrischen, den komischen film gemist hebben, want het viel moeilijk, uiterst moeilijk, om een houvast te krijgen voor 't gemoed, voor den geest, gedurende een zoo excessief verouderd stuk, dat sinds ettelijke jaren verbannen is en gespecialiseerd werd voor de provincie, wat zeg ik! voor het platteland. Ik begrijp dus niet wat Elly Ney bewogen heeft tot een zoo weinig geestige keuze, tot een zoo hyperconventioneel gebaar. Men is toch niet alleen beroeps-pianist? Ook een beetje kunstenaar? Men probeert eens iets te ontdekken, desnoods in dit concert van Mendelssohn? Maar Elly Ney zocht zelfs niet naar een ongekreukt accent, zij gaf 't niet eens op z'n Zondagsch en 't beetje feestelijkheid, 't klein beetje piano-gejubel, dat er geborgen ligt in die oude, sinds lang niet opengemaakte partitie, ook maar een glimpje leven liet zij niet opwellen uit het grootmoederlijke stuk, waaraan zelfs de romantiek der grootmoeder afwezig was. Het klonk dor, droog, machinaal en lang niet vlekkeloos, met schrikkelijke vervelingen.
Van Mendelssohn's Midzomernachtsdroom-muziek zegt men alleen nog iets wanneer het stuk gaat bij Royaards. En muziek, die men éénmaal gehoord heeft van uit den mystischen afgrond eener orchest-ruimte, in den mystischen afgrond eener donkere zaal, moet men nooit meer hooren op een dag-licht-podium, ontdaan van alle Shakesperiaansche toovers en zonder andere verwachtingen dan een piano-concert. Een Nocturne van Mendelssohn is goed om even te verademen van Shakespeare's goddelijke phantasieën en er den morgen te zien gloren over den slapenden elfen-heuvel. Meer kàn zij niet in dezen tijd. Zonder dageraad en zonder terugblik op de Midzomernacht-droom-wonderen is die Nocturne slechts de bijna ongevarieerde, eentonige, herhaaldelijke recapitulatie van een aardig, maar zoetelijk thema. De ouverture en 't Scherzo staan er beter voor, doch waar tegenwoordig elk seizoen de gelegenheid gegeven wordt om deze muziek te vinden in het tooneelverband, dat onschatbaar waardevoller geacht mag worden dan de afzonderlijke compositie van Mendelssohn, zal men haar steeds liever hooren bij Royaards, al is de uitvoering daar zooveel minder geraffineerd van timbre en geest.
Na de pauze gingen Debussy's Iberia en Liszt's Rhapsodie espagnole vlak na elkander, wat noodzaakte tot een onmogelijken salto mortale. Bij Debussy heeft elke vierkante decimeter partituur de coloristische waarde en pracht van een Velasquez, bij Liszt is elke oppervlakte stoom-caroussel-décor - nà Iberia wel te begrijpen. Alle impressies van Iberia, sterk en dierbaar nochtans, werden dood-gedrukt door het lawaai, de zinledigheid, de bombast uit dit virtuosenstuk van Liszt-Busoni, dat Elly Ney met genoeg techniek, maar met te weinig grandezza en bezetenheid speelde om het eenigszins zegevierend voor te stellen. Het getuigde na Debussy slechts van den groven smaak uit een vervlogen tijdperk.
Mengelberg heeft Iberia magistraal gedirigeerd, met wonderbaarlijk gevoelige en knappe rythmische modulaties. Het geheele visionaire en geïnspireerde stuk scheen hem uit het hart te komen, wat door het orchest in alle groepen met schitterend spel beantwoord werd.