Elly Ney [Brahms, op. 4 en op. 10, Beethoven, op. 110]
De bacchantische bezetenheid, die opvoer uit het eerste deel van Brahms' sonate opus 2, bleef het hoogst bereikbare, dat Elly Ney gisteravond kon geven. Zij doorstormde de piano met kreunende accoorden, met heilsnakkend afgebeden melodieën, met steigerende orkanen van klank in altijd olympisch balanceerend rhythme en regenbogig evenwicht. Zij torste heel de angstwekkende klacht, hief ze in de hemelen harer ziel en zong ze en jammerde ze. Dat was romantisch grootsch als de geschiedenis van een gebonden Prometheus met zijne zwart-bewolkte accenten. Maar op de inleiding van dit drama hadden ik weet niet welke peripetieën moeten volgen en de jonge Brahms verviel onmiddellijk na dit eerste reusachtig opgezette deel in de conventies der sonate en het aandoenlijkste tot waar hij dan nog stijgt zware zephyrende geruchten, hoorntonen, omzweefd van hooge en lage altijd zephyrende trillers en later nieuwe stormen, welke men niet meer begrijpt.
Na het eerste deel scheen er ook in de suggestieve machten van Elly Ney een storing gekomen te zijn en de groote bezieling hervatte zij slechts van tijd tot tijd. Ik kan niet raden wat het was, vermoeienis of gemis aan contact, of psychische inzinking of innerlijke verlatenheid. Doch Brahms' vier balladen (opus 10) - uitgezonderd de thema-reprise der eerste, wegsnikkend in een week-zilverige, droeve mijmering - al de vier balladen bleven levenloos en misten allen ossiaanschen toon. En het viel mij tegen, hoe Elly Ney, met haar steeds gehoorzame techniek, in Beethoven's 110 bij een der zangerigste melodieën van alle eeuwen, de linkerhand-begeleiding zoo ongevoelig kon veronachtzamen - en zonder wroeging! hoe zij in de fuga alleen dynamische schakeeringen vond, en verder niets; hoe zij rondom de Appassionata weinig atmosferischen geest weefde, alleen droge colorieten zocht, schaarsch zong en essentieele noten (die, waar de ziel even huivert) slordig voorbijging. Dat viel tegen en de Appassionata roerde niet, al eindigde ze met bonkend geweld en naroffelende snaren.
Maar één onderdeel was voortdurend bewonderenswaardig: de techniek, en een ander hypnotiseerde bij vlagen: de driedubbele fortissimi. Dan gilt het instrument, schreeuwt heesch als een gekweld beest, er spoken furies en even schouwt men Elly Ney als een andere Kundry.