Stephan Partos (Concertgebouw) [Solist in Vioolconcert van Viotti en Lalo's Symphonie espagnole]
Een menschenmassa, die in alle beschikbare hoeken van het Concertgebouw samenpakte, heeft den knaap Partos uitzinnig geadoreerd. Mengelberg, verwend met applausen en kenner, moet in zijn binnenste hebben nagedacht, dat hem, den grooten mystagoog, zoo'n jubel nog niet overkwam. Wat zegt nu de ‘bond van regeeringsgetrouwen’, gelijk Mengelberg's aanhangers Vrijdag heetten in de ‘N.R.Ct.’, wat denken de ‘gouvernementeelen’, gelijk 't ‘Vaderland’ ze liet noemen, van die ratelende frenesieën, van al de smachtend geëxtasieerden, die handen-dreunden naar den jongen god? Zouden ze philosophisch zijn geworden, mèt Mengelberg, zouden ze een beetje wijs zijn gaan nadenken, dat roem (en demonstraties) niet heelemaal gratis worden weggeschonken, maar toch te geef zijn als waterleidingwater? Ik heb den kleinen wonder-dirigent Willy Ferrero, die van den laatsten Czaar der Russen een gouden horloge en een muziek-speeldoos kreeg (met inscriptie!), eenmaal vergeleken met Willem Mengelberg en hem gevraagd of hij soms snakt naar die eer en die onderscheidingen. Ik zou hem nu willen vragen, of de verovering van zulke hagelende enthousiasmen hem veel waard is, en verder wat ze bewijzen, vooral wanneer ze met mislukte bloemenstrooisters in elkaar gezet worden. Bewijzen ze meer dan dat de leider onzer muziek deze muziek nog niet zoo heel ver af bracht van het circus?
Alles scheen te gaan volgens een rite en ik dacht aan Helegabalus te Emessa; aan de momenten, waarop jonge keizertjes uitgeroepen worden door Praetorianen. Couperus heeft ons meer dan tien jaren gecultiveerd voor de graties van den epheeb en zoo kon men hem hemelsch vieren toen de epheeb verscheen en gezongen had en heiliger gezongen had op zijne Italiaansche viool. Iedereen was zielssidderend bewogen en waarom niet? Een circus, en de minste degenslikker in dat circus, getuigt van der menschen onverzadelijken dorst naar het bovennatuurlijke, naar het wonder. Rond dat priestertje van de viool, rond dezen kleinen Spaansch gekleeden magiër, die argeloos, stug, virtuoos en een beetje jongensachtig primitief, soms wat houterig het verliefde instrument liet opzuchten, zoo verbijsterend onzienlijk, zoo onnoembaar teeder opwiekend, zoo donzig, zoo volmaakt immaterieel als men nooit hoorde, rond dit droomertje met het edele, zangerige gelaat, droomde ieder zich zijn wonder. Dat wonder zal wel geweest zijn gelijk het alle eeuwen was: bij de eene jeugd-verheerlijking, bij de andere kind-verlangen, bij een derde mystiek onsterfelijkheids-bewustzijn, bij een volgende liefde voor schoonheid, of drang naar het herboren licht, nu alles zoo donker is, of een vaag feest van Adonis, verborgen achter simpele, moederlijke fantasieën.
En nu gezegd is hoe gelukzalig alles was, mag ook vermeld worden hoe aardsch alles toeging. Ik heb den knaap Partos bewonderd, maar zou het niet veel ‘wonderbaarlijker’ hebben geleken als daar een man van tachtig jaren had staan spelen met zóóveel techniek en zóóveel lente-warm gevoel? Zou het niet veel ‘wonderbaarlijker’ hebben geleken, als een zeer begaafde jongen, die op zijn zesde jaar begint te studeeren en leerling wordt van Hubay, op zijn vijftiende niet zoo voortreffelijk zou spelen als Stephan Partos? Laten wij niet te vermetel overdrijven. Hij is nog geen meester het meestertje, zoolang er op elk concert, dat hij geeft (in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag) een snaar springt en gisteren wéér een. Ook dat te vermijden is een kunst, want dat ligt niet aan ons ‘vochtig’ land, waar dan nimmer een violist ongehinderd zou kunnen optreden. Zijn stokvoering, zijn rythmiek blijft mij onbevredigd laten; daar is Partos' verbeeldingskracht het zwakst en daar zal hij in de eerste plaats zijn talent moeten verruimen.
Hij speelde het bekende en mooie concert van Viotti en Lalo's Symphonie espagnole. De begeleiding was superieur en waar Partos pianissimo's tooverde, wedijverde men in weekheid, vooral het hout, dat mij even subliem scheen als de viool. Mengelberg dirigeerde een concerto grosso van Vivaldi en Don Juan van Strauss, die op dit programma zeer stijlloos en bijna onverdraaglijk was ingelascht. Maar het zou een middag worden van personencultuur en ieder moest zijn deel hebben.