Het nieuwe Nederland
In Den Haag, in de kleine zaal van Diligentia, de afschuwelijkst denkbare, slechtst klinkende concert-ruimte, waar de muziek onbeschermd staat tegenover elk straatgerucht, waar het gefluit van een jongen, de signaal-hoorn eener automobiel onbeschaamd zich dringt tusschen de uitvoerders, inaugureerde de ‘Vereeniging tot ontwikkeling der moderne en scheppende Toonkunst’ Woensdagavond hare werkzaamheid.
Louis Schnitzler speelde een nieuwe Sonatine van Willem Pijper, een werkje met op-en-afs, met goede qualiteiten en ook inzinkingen. Schnitzler gaf het met zijne fameuze vaardigheid, doch had misschien het graciele en een zekere bloemigheid beter naar voren kunnen brengen.
Vijf leden der Madrigaal-Vereeniging (de dames Joh. v.d. Linde, Brandsma en Dresden-Dhont – wat een zeldzaam en persoonlijk gekleurde altstem, wat een warme muzikaliteit heeft mevr. Dresden! – Van Kempen en Caro met zijn magnifieke brons), deze vijf onder leiding van Sem Dresden zongen de ‘Avondbede’ van Henri Zagwijn, een stug, droog, lastig en ondankbaar stukje, geschreven in eene techniek, welke Diepenbrock twintig jaar geleden reeds beter toepaste. ‘De Roep’, gezang op vocalen, van Daniël Ruyneman, vlamde na de ‘Avondbede’ wel zeer wonderbaar en fantastisch op. Het is een meesterwerk, dat in sommige détails nog verder gaat dan de beruchte a-cappella-koortjes van Ingenhoven.
Mevrouw Rosa Spier, meesterlijk vlug op de pedalen der harp, Nic. Klasen, prachtig zingend op de fluit, met een groote weelde van stemming en van techniek, speelden eene sonate van Dresden voor deze bezetting. Het is een van Dresden's soberste en rijkste werken.
De verbazing op dit concert werden de ‘Hiërogliefen’ van Daniël Ruyneman, voor drie fluiten, celesta, harp, piano, cup-bell's (eene soort klokjes, bevestigd op hout), 2 mandolines, guitaar, onder leiding van Dresden. De bezetting, de harmoniek, de structuur, de kleur van deze Hiërogliefen, waren merkwaardig, modern, nieuw en – wat hier niet ontbreekt – bezield.
‘Klankschetsen’ van Henri Zagwijn (voor piano) [voerde] na deze weidsch gedroomde kunst van Ruyneman terug in de domeinen van Schumann-Wagner.
Een Stabat Mater van Sigtenhorst Meyer (door Madrigaal-leden) had in de onbelangrijke eentonigheid slechts een paar gelukkige strofen. Een suite voor piano en cello van Alex Voormolen (met mooien vasten toon en streek gespeeld door Charles van Isterdael) had een charmant middendeel (menuet triste) en een bruisende finale (Alla Espagnola). Schnitzler accompagneerde dit bewonderenswaardig. Over deze beweging in onze toonkunst, die zooveel verrassends en vruchtbaars heeft, schrijf ik een der eerste dagen nog uitvoerig.