Het Concertgebouw-incident – Was het rechtvaardig?
Ik ontvang sympathie-betuigingen (waaronder zeer hartelijke) en de heer Dopper of zijn Bestuur ontvangt die misschien ook. In de aanhangige zaak heeft echter noch sympathie noch antipathie te beslissen. De cardinale vraag moet blijven: Was het rechtvaardig?
Was het rechtvaardig wat ik zelf deed.
Toen ik riep ‘Leve Sousa!’ was niet alleen het publiek aanvankelijk verbijsterd, doch ook de heer Dopper scheen door den uitroep verpletterd te zijn. Men herkreeg slechts langzamerhand de bezinning. Ik was dus hard, grievend, kwetsend, wreed (al wat ge wilt, zelfs ‘onbeschaafd’) maar was ik onrechtvaardig?
Toen de Zuiderzee-symphonie van den heer Dopper in het voorjaar als première ging kreeg zij unaniem afwijzende critieken. Bij de reprise van Zondagmiddag luidde de critiek (ook de Haagsche) opnieuw afwijzend. Zoo verging het alle symphonieën van Dopper. Waar bleven zijne 1e, 2e, 3e, 4e en 5e symphonie? Zij verbleekten de eene na de andere. Zij kunnen niet meer voor den dag gehaald worden. En ondanks de critiek (waarvoor, heeren, critiseeren wij? enkel voor ons broodje?), ondanks hun gebrek aan levenskracht, blijven de werken van Dopper gepatroniseerd, geprotegeerd door het Concertgebouw, speelt hij de rol van Concertgebouw-componist, neemt hij, tientallen talenten verdringend (onder wie zelfs Diepenbrock, dien men méér dan talent mag noemen) de geüsurpeerde plaats in van Nederlandsch Componist. En ondanks periodieke terugwijzingen in de pers, ondanks verzet, ondanks rechtmatige critiek, blijft de heer Dopper daarmee doorgaan, en matigt zich de eer en de hulde aan van anderen, van beteren, van grooteren.
In mijn verontwaardiging over dit blijkbaar niet te dammen onrecht was ik dus misschien ontactisch, (etc.) maar was ik niet onrechtvaardig.
Was het rechtvaardig dat men mij verwijderde?
Ik stoorde de muziek niet, omdat blijkt uit alle verslagen, dat ik riep ‘Leve Sousa!’ na het laatste accoord van Dopper's Zuiderzee-symphonie. Ik stoorde de orde niet. Integendeel. Anderen hebben de orde verstoord door mijn vrouw en mij te hoonen. Terwijl Dopper gehuldigd is. Dit kunnen dus geen redenen zijn om mij te verwijderen en deze verwijdering was dus reeds in beginsel onrechtvaardig.
Ik zat daar verder als belasting-betalend burger van den staat en van de stad in het Concertgebouw, dat door den staat en de stad gesubsidieerd wordt. Ik heb dus het recht om te controleeren wat er met mijn eigen belastingpenningen gedaan wordt, ik heb zelfs het recht om te protesteeren, wanneer ik zie dat ze misbruikt worden, en systematisch misbruikt, al zal ik mij van dat recht niet meer bedienen, volgens mijn afspraak met den heer Van Rees. Maar ik leg er den nadruk op, dat ook van uit dezen gezichtshoek mijne verwijdering onrechtvaardig was.
Het bestuur heeft zich beroepen op artikel 7 van het reglement.
Dit artikel luidt:
‘Het Bestuur behoudt zich het recht voor, personen, die te zijner beoordeeling de orde gedurende uitvoeringen of concerten verstoren, den toegang tot en het verblijven in het Concertgebouw, voor zoolang het dit wenschelijk oordeelt, te ontzeggen en in het algemeen die maatregelen te nemen, welke het in het belang van een goede orde wenschelijk acht.’
Maar dit artikel in zijn vaagheid is onbruikbaar. Op grond van dit artikel kan men mij, wanneer ik nies, wanneer ik mijn stoel verschuif, – zelfs wanneer ik applaudisseer – uit de zaal verwijderen, wanneer men mij om een of andere reden ongunstig gezind zou zijn.
Maar dit artikel is ook verouderd. Zulke draconische, willekeurige, heerschzuchtige en autocratische bepalingen mag men maken, wanneer men in zijn eigen huis is. Doch sinds het Concertgebouw gesubsidieerd wordt door Stad en Rijk heeft het zich te schikken naar de eischen der volmaaktste openbaarheid, heeft het afstand te doen van zijn regenten-bewind, heeft het in ieder geval duidelijk-omschreven bepalingen van orde te maken, die elke willekeur uitsluiten. En het Bestuur mag deze woorden onder het oog zien, wanneer het inderdaad gesteld is op rechtvaardigheid.
Laten wij concludeeren:
Ik was niet onrechtvaardig voor Dopper. Het gedrag van het Concertgebouw-Bestuur daarentegen kan in geen enkel opzicht als rechtvaardig gemotiveerd worden.
Men houde zich aan de feiten. Wie deze feiten onjuist vindt kan het zeggen, wie deze feiten juist vindt, heeft de moreele verplichting mij zijn steun te geven.
Ook mijne collega's-critici.