Over Dopper-als-componist moet de inzender maar de critieken raadplegen – niet de mijne desnoods – maar de andere Amsterdamsche en de Haagsche bladen.
Er is geen reden om Dopper als dirigent te handhaven ter wille zijner composities. Hij kan immers met meer recht gehandhaafd worden als componist dan als dirigent. Daarom vroeg ik herhaalde malen een sinecure voor Dopper, welke hem tijd zou laten voor zijne componisten-werkzaamheden, die hij dan met minder overhaasting kon betrachten. Ik kan zijn stijl, zijn psyche als componist zelfs tot zekere hoogte waardeeren en schreef dit vroeger herhaaldelijk. Men kan echter niet dulden, dat enkel deze stijl door het Concertgebouw gepatroniseerd wordt.
Over de wenschelijkheid van een heel oeuvre van oubollige, goed-Hollandsche boert zullen we ons op 't moment niet bezighouden. Dat hij een min of meer gewaardeerd componist is, mag echter nooit een argument zijn, om hem coûte que coûte te handhaven op een zoo gewichtige dirigenten-plaats, welke heel andere eigenschappen vergt. Dan zou het Concertgebouw vele Nederlandsche dirigenten kunnen aanstellen, want waarom zou juist Dopper de uitverkorene zijn?
Ik ontken, dat ik de beteekenis van den uitroep ‘Leve Sousa!’ heb willen verkleinen. Ik wilde Dopper critiseeren – niet beleedigen; dan had ik andere termen gebruikt.
Ik ontken, dat Sousa een charlatan of een kermisachtige marsch-fabrikant zou zijn. In zijn genre is hij een meester van de plein-air melodie en het populaire rythme. Die melodieën en rythmen hebben altijd scherp afgeteekende qualiteiten van kracht, van energieken drang, van opgetogenheid, van eene soort naïeve, meesleepende rudimentaire schoonheid, die de wereld terecht veroverd heeft, evenals Strauss' dansen 't deden. En wat Sousa als dirigent praesteerde over zijn Band, grenst aan het ongelooflijke; ieder ooggetuige zal daarmee instemmen. Bij al deze opgenoemde qualiteiten van Sousa, waarnaar Dopper te reiken tracht, blijft hij in zijn Zuiderzee-symphonie en zijn Zesde (‘Amsterdamsche kermis’!) met haar lappenstijl verreweg de mindere van den Amerikaan. Deze meening heb ik Zondagmiddag in die twee woorden samengevat.
Of Dopper den geest van Nederland vertegenwoordigt, betwijfel ik. Vertegenwoordigde hij dien geest wel, dan zou men verplicht zijn, zich uit alle macht tegen hem te verzetten. En het Concertgebouw deed tot dusverre of Dopper de vertegenwoordiger was van den Nederlandschen Geest.
Maar ook dit was eene tactiek van het Concertgebouw: dat men ten laatste niet beter zou weten of Dopper was de eenige componist der Nationale Gedachte. Tegen dit alles verzetten wij ons.
M.V.