[Bruckners Vijfde symphonie in première]
De tijd vereffent alles. En als ik nu maar begrijpen kon, waarom Brahms, gevierd vanaf 't begin zijner loopbaan, componist van liederen, welke in elk fatsoenlijk huisgezin gezongen worden, componist van symphoniëen, van sonates, van dansen, van trio's, van kwartetten etc., welke door elk fatsoenlijk ensemble gespeeld, door elk fatsoenlijk publiek worden toegejuicht, componist van werken, die een gemeenzaam cachet van genoegelijke, romantieke lieflijkheid bezitten, gevarieerd met een duidelijk te onderscheiden pathos, als ik nu maar wist, waarom deze auteur, die zelfs potpourri's van studentenliederen niet versmaadde, tot op den huidigen dag en vooral in de Nederlandsche pers genoemd wordt: ‘de in-zich-zelf-gekeerde’, de ‘ernstige’, de ‘diepzinnige’ Brahms.
En als ik nu maar wist, waarom Anton Bruckner, die nergens gespeeld werd of wordt, die de uitvoering van twee zijner symphonieën niet eens beleefd heeft (hoewel hij 74 jaar geworden is!), van wien het fatsoenlijkste publiek der wereld nooit een thema zal kunnen fluiten (waarmee het bij Brahms, wanneer het concert uit is, altijd zijn muzikaliteit demonstreert), waarom Bruckner, die door de journalisten steeds beschimpt en gehoond is, voor wiens negen symphonieën nog ieder staat als voor onoplosbare problemen, - als ik nu maar wist waarom deze Bruckner gewoonlijk niet voor de in-zich-zelf-gekeerde, en niet voor de ernstige, niet voor de diepzinnige doorgaat, maar voor een effect-jager en voor een speculant op de massa.
En als ik nu nog wist, waarom Brahms wèl copieeren mag naar Beethoven en Bach, terwijl Bruckners aansluiting bij Wagner steeds gerekend is als een misdaad, als ik nog wist op welken grond men beweren kan, dat vooral Brahms bevrucht werd door Bach en niet Bruckner - dan had de tijd alles vereffend!
Wij wenschen dus niets meer dan wat klaarheid in de verschillende appreciaties.
Want de dagen, dat men zich zou opwinden om Bruckner victories te bezorgen zijn reddeloos voorbij. Wij houden Brahms voor conservatief en kunnen niet anders dan Bruckner ook voor conservatief houden. Beiden zijn neoclassicisten. Beiden waren traditionalist, Brahms van nature, Bruckner uit tucht. Beiden stelden zich harde en overbodige wetten. Beiden hadden het hoofd en het hart vol formules, vol gereed-liggende clichés, beiden zwoegden in de schablone. Dat de een (Brahms) zijne gemakkelijke, bereikbare, populaire aesthetiek en idealen had, dat de ander (Bruckner) zwierf in de wonderlijkste abstracties, in het meest gigantische irreëele droombestaan, dat hij slechts in een paar werken volledig en wezenlijk heeft uitgesproken, is het eenige verschil, waardoor de vroegere onvereenigbare antipoden nog gescheiden worden, het eenige verschil ook, dat men nooit onder het oog zag.
De tijd vereffent alles en ik geloof, dat ook deze differentie voor ons niet meer dezelfde waarde heeft als vroeger. Ik moest voortdurend rond ondervinden bij Bruckners Vijfde, die hier 13 jaar na haar ontstaan voor 't eerst ging onder Evert Cornelis, dat de onophoudelijke contacten met de classieke techniek alle regelmatige, ongestoorde meeleven met Bruckners gigantische droomen verhindert, dat het enthousiasme honderd maal wegzinkt in handwerks-algemeenheden, in stijl-banaliteiten, in goedgeschreven, maar absoluut uitdrukkinglooze frases. En ik moest ondervinden, wat ik in ieder werk van Brahms ondervind, dat prachtige inventies wisselen met lange fragmenten, die niets geven dan cerebrale, voortreffelijk bedachte en van een ouderwetsch vak-standpunt zelfs schitterende noten-combinaties. Soms is Bruckner bezeten van eene koppigheid in het vasthouden en doorvoeren van een motief, die waarlijk verbijsterend en grandioos moet heeten. In deze Vijfde is dat de tweede helft der finale; deze werd een summum van meesterschap als ‘toonzetting’, maar blijft toch onaannemelijk als schoonheid.
De Vijfde is dus tegengevallen ondanks onze sympathie, onze bewonderingen voor Bruckner, ondanks de superieure uitvoering welke Evert Cornelis er van gegeven heeft. Ik hoop nu nog op zijne Achtste en ik hoop verder, dat het Concertgebouw Bruckner in ieder geval genoeg zal eeren als meester om de première van dit werk te beschouwen als een eereschuld. Men speelt Brahms reeds tientallen jaren, men heeft Bruckner altijd verdonkeremaand. Dit ook kon de tijd niet vereffenen, en oordeelend naar de betooging van geestdrift, welke het slot der Vijfde ten deel viel, zou men zeggen, dat velen eene rechtvaardige revanche wenschen voor Bruckner. En hij heeft geniale momenten genoeg om daarmee in te stemmen.