Diepenbrock [dirigeert werken van Boïeldieu, Fauré, Debussy en zijn Ouverture De vogels, Die Nacht en sopraan-Hymne]
Het einde was heilrijk en wij konden den meester huldigen uit geheel ons hart. Wij, dat zijn de meer dan duizend en ik, die aan een langen wensch voldeden, opeens overweldigd door de schoonheid en opgenomen in het vuur der muziek. Wij hervonden Diepenbrock, die het geluk definieerde als ‘macht om zich zelf en den naaste naar willekeur en welbehagen te transfigureeren’; wij hervonden zijn ouden droom, dien wij ondergingen met geheel onze ziel; dat was ook de muziek zelf, die òns verheerlijkte en die wij verheerlijkt hebben met ons zeldzaamste enthousiasme.
Dat heilrijk einde werd ons gegeven door de Nachthymne ‘Gehoben ist der Stein’. Hoorden wij Noordewier ooit stralender, ooit jonger, ooit bezielder, ooit mystieker aangegrepen door den bovenaardschen geest van verzen en melodieën? Heeft ons eene hemelsche vervoering ooit sneller en onverwachter aangegrepen dan onder haar gewijde en geïnspireerde geestdrift, van af ‘Zur Hochzeit ruft der Tod’, de geleidelijk heftiger en inniger opvlammende extase dezer welvende eeuwigheid en van deze werkelijke, letterlijke transfiguratie? Ik herinner het mij niet. Ik herinner me nergens zulke diepe aandoeningen, zulke gelukkige vergezichten als deze ongekende blik in het eeuwige leven, deze revelatie van hymnische vreugde. Ik weet alleen, dat wij werden meegesleept door een alom zingend orchest, door eene kunstenares, die ons hare ziel oplegde, door den dirigeerenden componist, die zich vrij liet gaan op het profetische enthousiasme zijner vertolkster. En ik weet alleen, dat wij Noordewier nooit zoo grandioos hoorden van klank, nooit zoo overstelpend van psyche. De ovaties aan Diepenbrock waren dus zeer lang, zeer warm en zelden zullen zij spontaner gebracht zijn.
* * *
Voor de rest was dit concert eene verklaarbare en noodzakelijke teleurstelling. Tot de slachtoffers van het Concertgebouw, die hier sinds langen tijd worden opgesomd, behoort in de eerste plaats Diepenbrock zelf. De machiavellistische leider onzer instelling, welwillend en humaan heeft het immers zóó beschikt, dat Diepenbrock juist genoeg in het openbaar zal optreden om nooit gehéél te wennen aan het publiek, dat Diepenbrock juist genoeg voor 't orchest zal staan om nooit gehéél zich te ontplooien tot een dirigentenmeesterschap. Die machiavellistische leider heeft ingezien, dat het veel onschadelijker is om te paradeeren met den onherroepelijk-onbekwamen Dopper (en zijne composities), met binnen- en buitenlandsche middelmatigheden. Waarom zou ik het verzwijgen? Zijn autodafé trof Diepenbrock en hij was te welwillend, te listig om hem geheel te dooden; hij paste de methode toe van sommige insecten, die hun slachtoffer verlammen. Het slachtoffer doet dan geen kwaad en is nog nuttig op den koop toe. Ik geloof, dat het publiek daar gisteravond meer van overtuigd was dan gewoonlijk. Ik geloof ook, dat het de plotselinge betoovering noodig had van de Nachthymne om Diepenbrock geheel te vergeven, dat hij niet ronduit partij gekozen heeft voor Evert Cornelis; en om geheel te begrijpen, waarom hij zich wenscht aan te sluiten bij de beurtrij van plaatsvervangende dirigenten als daar zijn; Allard de Ridder, Dirk Fock, Hans Knappertsbusch, Waldemar von Baussnern, F.E.A. Koeberg, Cornelis Dopper. Ik geloof dat het meerendeel zijner vereerders hem ditmaal het gewicht zijner persoonlijkheid liever in de andere balans had zien leggen. Het zou mij verwonderen, wanneer het orchest niet allereerst dit gewenscht had.
Diepenbrock's programma kon ook niemand bevredigen. Wij verwachtten van hèm niet de overigens charmante ouverture van Boieldieu's Voitures versées. Dat is meer iets voor Heuckeroth en de A.O.V. om zulke (zeer verdienstelijke) ontdekkingen te doen. Wij verwachtten van hèm niet Fauré's Pelléas-et-Mélisande-suite, niet nieuw trouwens, en bovendien wat erg verbleekt. Wij verwachtten niet de Prélude à l'après-midi d'un faune. Hij had moeten bedenken, dat deze dingen aan Evert Cornelis door den machiavellistischen leider verboden worden. In dit kader kan men Debussy's Berceuse héroique ook met den besten wil geen daad noemen. Het was treurig maar duidelijk, dat iedereen zich afzijdig en immobiel hield.
Wat wij van Diepenbrock verwachtten waren hedendaagsche noviteiten, gelijk er ontelbare te noemen zijn. Wat ik van Diepenbrock verwachtte was een collegiaal en helpend gebaar voor zijn vriend Jan Ingenhoven, die toch waarlijk té veel talent heeft en ook té veel werken componeerde, om hier blijvend te worden doodgezwegen. Ik geloof, dat een ieder hem dan zonder bedenking zou hebben toegejuicht.
* * *
De ouverture van ‘De Vogels’ en ‘De Nacht’ (van Hölderlin) vormden met Novalis' hymne de rest van het programma. Ik heb voor weinig werken van Diepenbrock zulke groote en natuurlijke vereering als voor ‘De Nacht’ en het speet mij dus dubbel, dat mevr. Zegers de Beyl, de soliste (met haar te beperkt register) en de dirigent, die de juiste verhoudingen tusschen orchest en stem niet beheerschte, dit werk te weinig recht deden wedervaren om het te bewonderen. Het was Louis Zimmermann, die hier de vertolking redde. In de werken van Boieldieu, Fauré en Debussy stond Diepenbrock nauwelijks anders voor het orchest dan ik Maandag beschreef, naar aanleiding van Dirk Fock. Hem droeg het betrouwbare en schitterende Concertgebouw-orchest.
Tot het heilrijk einde, dat gedirigeerd werd door Diepenbrock-Noordewier.