Fréderic Lamond
Frédéric Lamond gaf een zijner beste avonden; dit wil zeggen: zijne natuurlijke vitaliteit, waarmee hij den geest wakker houdt, had hij geheel tot zijne beschikking; en welke bedenkingen men dus vond, of hoe weinig aandachtwekkend zijn programma was, de primaire energie, die uitging van zijn wezen, bleef tot het einde bestand tegen de tekorten.
Als pianist is Lamond geen totaal-heros of 'n ideaal uit één stuk. Hij doet mooie dingen met eene mooie techniek, doch passage-werk, voorslagjes, melodische vlinderachtigheden, of flitsende figuurtjes, gelijk uit het eerste deel der Waldstein-sonate, konden duidelijker, precieser, verzorgder zijn. De vertolking van Chopin's wals (ges gr. op. 70 No. 1) zakte technisch, rythmisch, melodisch beneden de middelmaat. En wanneer hij soms toon-schildert (dus niet louter piano-speelt, geen ‘absolute muziek’ maakt) wat enkele langzame stukken noodwendig meebrengen, dan schijnt hij de kleur, den toets, niet zoo virtuoos onder zijn beheer te hebben, dat hij elke coloristische gamma kan volhouden in de vereischte geleidelijkheid en detoneeringen van accent kan vermijden. Onze Hollandsche ooren beminnen de atmosferische vervloeiingen niet minder dan onze oogen de vervlietende tinten zoeken, en dat ze moeilijk zijn op de dorre, stugge piano weet ieder, maar daarvoor is men totaal-heros.
Ook als kunstenaar is Lamond geen ideaal uit één stuk. Dan zou hij, dunkt me, de variaties van Beethovens sonate op. 26 (‘met den treurmarsch’) minder gewichtig hebben voorgedragen, want wanneer men deze dingen, met hare hinkebeenende rythmen zwaar gaat spelen en diepzinnig. vervormt men ze tot een ondraaglijke parodie. Melodie en bewerking dezer variaties zijn te speelsch, te flirtend, te vriendelijk en badineerend om opgevat te worden in geconcentreerde voordracht, die ze een afgrijselijk ouderwetsch en oppervlakkig aanzien plaatst. Gezegde treurmarsch had minder landerigheid van beweging kunnen lijden en het rouw-gebaar, de meewarigheid had merkbaarder en gevoeliger mogen oprijzen uit de noten. In de Waldstein-sonate, vooral bij het Rondo, had ik een groot aantal zware maatdeelen minder plomp-verloren geaccentueerd willen zien.
Maar Lamond mag noch als pianist noch als kunstenaar volmaakt gaaf, onkreukbaar, of en bloc bewonderenswaardig schijnen, laat ons vaststellen, dat zijn krachtige, doortastende greep in Schumann's c-groot-Fantasie voor bijna onvermijdelijke afdwalingen behoed heeft. Lamond kan ieder uitdagen om dit stuk zóó te spelen, dat niemand in slaap valt. Een marseh gelijk dat middendeel valt niet meer te harden van goed-gehumeurde onbelangrijkheid, en verwelkte zoet-lieve melodiek als van dat slot-deel druischt in tegen ieder atoom der tegenwoordige psyche. Dan liever den Kroningsmarsch uit De Profeet en de Casta Diva van Bellini, dat leeft ten minste.
Doch wederom: Lamond beschikte over een onuitputtelijke en meedeelzame vurigheid.