Wagner-Vereeniging: Die Walküre (Stadsschouwburg)
Wat men bij deze tijdsomstandigheden ten eerste opmerkt in ‘Die Walküre’, zijn de Wotan-linie, de Siegfried-linie, de Hunding-linie, de Brünhilde-linie. Het is onze schuld niet, dat de Duitschers hunne kunstwerken zoo demonstratief hebben vastgekoppeld aan de finale catastrophe. Niet wij, maar de luitenants van Hindenburg, Kultur-apostelen, hebben de epische Wagner-creaturen op die overdreven wijze genationaliseerd tot beton-helden onder het vuur der kanonnen, en gesymboliseerd tot bolwerken van het ideëele en materieele Duitsche Rijk. Wij zouden ook tot de doofstommen behooren, als ons tijdens den Ring des Nibelungen, dit drama van Goud-dorst, Schennis der Verdragen, Sluipmoord, Trouwbreuk, en Ondergang, de Wotan-linie, de Siegfried-linie, (etc.) niet in de gedachten kwamen. Heeft de Duitsche Generale Staf deze Tetralogie niet eeuwigdurend gecompromitteerd? Alle Duitschers, die vochten in de Siegfried-linie, (als het scherm over 't eerste bedrijf der Walküre valt is deze held geacht verwekt te worden) en retireerend vochten, kwetsbaar in den rug, gelijk Siegfried, zullen na den schralen afloop van den frisschen, vroolijken dans eenigszins zure herinneringen hebben, wanneer ze hunne...... linies terugzien op het tooneel, onder schetterende en gewelddadige muziek. Zij zullen immers wel ooit wijs worden? En alle Amerikanen of Engelschen, die zich op reddinggordels lieten drijven over de kanalen van dat Siegfried-front, zullen later evenmin vereeringsgezind in hunne loges, stalles of op hun schellinkje zitten tegenover de germanistische rethoriek der diverse...... linies. De kans bestaat, wanneer een of andere Duitsche maagd (later) ter ruste gelegd wordt achter het vuur van de 3e acte (Feuerzauber), dat zij niet erg ontroerd zullen denken aan de vlammenwerpers, welke de ideëele Duitsche Maagd indertijd gedekt hebben. Voor de hedendaagsche generatie schijnt het lot van den ‘Ring des
Nibelungen’ dus bezegeld te zijn. Eenvoudig omdat men aan den eenen kant niet meer zoo onbedaarlijk zal bluf-schreeuwen, omdat men aan den anderen kant de afgebeten, nijdige woordenpraal niet meer zal wenschen te hooren. Omdat er van beide kanten ongewenschte en dubbel-treurige herinneringen aan verbonden werden. Zullen wij hopen, dat het met de Parsifal-linie ook zoo gaat en dat de Generaal Kwartiermeester er in slaagt, vóór hij den Rijn bereikt, het heele Wagner-oeuvre af te werken?
Wat men in de tweede plaats met verbazing bespeurt, is, dat ‘Die Walküre’, zelfs mèt hare linies en mèt de tijdsomstandigheden, zoo anachronistisch is geworden. Niemand gelooft nog aan de Walküre. Viotta niet en hij probeert geen moment te doen alsof hij er wel aan gelooft. Zijn storm is een makke bui, een beetje meer dan een motregen en een gierende windmachine moet bijpassen aan onstuimigheid, wat hij de muziek ontbroken laat. Hunding, de blaffer, werd een goedmoedig mensch en zijn motief klinkt, alsof hij dadelijk met het fanfarecorps der Weerbaarheid een marsch zal maken. Aan het Walhalla, zijn helden en zijn zaligheid, gelooft niemand meer, noch in het orchest, noch op de planken. Niemand is er, die het nog huiveringwekkend-plechtig kan suggereeren, met de sombere weerschijnen, waarin het een halve eeuw geleden getroond moet hebben. Het zwaard-motief is een zinledige frase geworden, dat men speelt als een cavalerie-signaal. De motieven der Walküren, haar gillen, haar oorlogszuchtig bazuinen-geweld, haar luchtpaarden, stormwolken, enthousiasme voor doode ‘helden’, haar speerzwaaien, - niemand van de vertolkers gelooft er aan. De totale Walküre (zelfs het Lentelied met zijn warme aanheffen en ondraaglijke gerektheden) werd levenlooze vorm en automatisme, waarbij niemand zich zelfs de moeite geeft om te doen alsof het eenigszins echt is.
Wij zelf gelooven er het minst aan. Wij ondergaan het stuk met eene deftige indolentie. Wij kennen de kunst, na jarenlange oefening om een dialoog van een half uur, waarin de oppergod kibbelt met zijne oppergodin of over huwelijksopvattingen (een half uur!) zonder wenkbrauw-fronsen te aanvaarden. Den beruchten monoloog van twintig minuten, waarin Wotan de Rheingold vertelt, slikken wij zonder één blijk van korzeligheid. Er is geen enkele breedsprakerigheid, ook de monsterachtigste niet, of wij houden haar gaarne voor verheven. Maar wij gelooven er niet in, evenmin als Viotta. Wij zijn, met Viotta, zeventig jaar geworden onder het aanbidden van Wagner en Wagner werd in ons leven een soort aanwendsel, een gewoonte. Hij kreeg ook alle eigenschappen van den zeventigjarigen ouderdom en wij hebben er ons kalm mee vergenoegd. Geleidelijk.
Wij hebben alleen onze meevallers of tegenvallers, welke we ondertusschen nooit bijzonder accentueeren. Jacques Urlus intoneerde dezen avond een weinig onzeker; solisten en orchest waren wat onsamenhangend... is het de moeite waard daarop te insisteeren? Annie Ligthart sprong als Sieglinde in voor eene ongesteld geworden Duitsche... de meesten merkten het in de pauze pas op de affiches. Wilhelm Fenten beefde wat erger dan anders als Hunding, Friedrich Plaschkes Wotan had zeer merkwaardige kwaliteiten, welke niet verhinderden, dat men zich eindeloos verveelde, de Brünnhilde van Eva Plaschke-Von der Osten was onuitstaanbaar in de hoogte, wij ergerden ons wat méér dan vroeger over het Walküren-gekrijsch en de Fricka van Frieda Schreiber bleek magistraal. Ja, dat was eigenlijk de verrassing. En toch hebben wij ons verveeld tijdens het dispuut met haar oppergod.
De Walküre, en de rest van den Ring des Nibelungen, met zijn onbeschrijflijken bombast van helden-muziek en helden-poetiëk, spaarzaam vermengd hier en daar met een mooie bladzijde menschelijken klank is een anachronisme geworden en behoort tot het reddelooze verleden, gelijk het heroieke burgerdom der tweede helft van de vorige eeuw hopeloos aan 't godenschemeren is. Wij gelooven er niet meer aan. Zij verloren alle macht op ons. Wij berekenen alleen nog wat zoo'n luxueus en altijd half-mislukt pleiziertje ons weer kost.